Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 1
(1907)–Lambregt Abraham van Langeraad, Hugo Visscher– Auteursrecht onbekend[Hendrik Brand]BRAND (Hendrik), die gewoonlijk teekende als Henricus Brandius Wilhelmi fil. afkomstig uit Delft; ofschoon het echter waarschijnlijk is dat zijn verblijf aldaar slechts tijdelijk is geweest en dat hij te Middelburg woonde. In 1576 was hij een der beide studenten, die op kosten der regeering van Middelburg voor predikant werden opgeleid, waarvoor hij in 1577 ook de academie te Heidelberg bezochtGa naar voetnoot1). Niet lang daarna treffen we hem met H. Moded, als predikant aan te Zierikzee en in 1578 ging hij, op verzoek der classis van Walcheren naar Goes, ten einde aldaar de gemeente te grondvesten. Stellig is aan zijn optreden, waarin hij èn door de stedelijke regeering èn door de geestelijkheid werd tegengewerkt, voor een groot deel te danken, dat in Sept. 1578 aan de Hervormden een kerk werd afgestaan en dat de Hervorming te Goes zegepraalde. Doch niet alleen hier, maar ook elders in Z.-Beveland is Brand werkzaam geweest en in 1579, zien we hem optreden als predikant te Kruiningen. Lastig van humeur, lag hij t.d.p. spoedig zoowel met zijn gemeente als met de classis overhoop, wat ten gevolge had, dat hij den 9den Aug. werd afgezet, doch bij zijn vertrek van een goed getuigschrift werd voorzien, ‘op hoop, dat hij met meer naarstigheid en vrucht op andere plaatsen de kerk Gods zou mogen bedienen.’ Uit Zeeland trok hij naar de Zuidelijke Nederlanden en hier werd hij predikant te Jabbeke (in de nabijheid der stad Brugge) en den 19den Jan. 1580 vinden we hem als scriba van de class. vergadering, toen ter tijde te Brugge gehouden. ‘In de bijeenkomst van de classis van den 8sten Maart werd in zijn handen en in die van Joh. Martini pred. te Thorout, gesteld een verschil tusschen Nicolaas Spiringius pred. te Brugge en de kerk aldaar’, terwijl tevens aan hem, Capito en Van den Berghe opgedragen werd, ‘met den magistraat van Thorout te handelen, of Martini er zijn dienst zou voortzetten of ontslagen worden.’ Uit dit een en ander mag afgeleid worden, dat men op de vergaderingen van de classis Sluis wel degelijk waarde hechtte aan de adviezen van Brand en hem als een in kerkelijke zaken ervaren man beschouwde; ware dit toch het geval niet geweest, dan zou men hem niet bijna onmiddellijk na zijn komst aldaar, in commissies benoemd hebben. Lang is hij te Jabbeke evenwel niet geweest, want den 3den Mei 1580 was hij er reeds vertrokken. ‘In de acten der classis van Sluis, te dien dage gehouden, wordt gezegd, dat hij zijn gemeente verlaten had en zonder bewilliging of eenig | |
[pagina 574]
| |
behoorlijk afscheid naar Middelburg vertrokken en van daar naar Zierikzee gezonden was. Pogingen, in het werk gesteld door de classis, die aan den Sluischen predikant Johannes Arcerius werden opgedragen, om hem naar zijn verlatene gemeente te doen terugkeeren en dat hij er voor zorgen moest ‘zich in de volgende klass. bijeenkomst te laten vinden, om met zijn broeders te spreken’ schijnen weinig te hebben uitgehaald, doch het feit dat hij te Zierikzee zijnde, beroepen werd te Stalhille, in de onmiddellijke nabijheid van Jabbeke, pleit in zooverre voor hem, dat men in elk geval, zijn gaven als prediker moet gewaardeerd hebben. Te Zierikzee is hij werkzaam gebleven tot aan het einde van zijn leven. Herhaaldelijk was hij lid van kerkelijke vergaderingen, wat strekt tot bevestiging van ons bereids reeds uitgesproken gevoelen, dat hij in kerkelijke zaken zeer bedreven moest geacht worden. Namens de classis Schouwen treffen we hem aan op de synode te Vlissingen gehouden in 1581, waarvan hij scriba was, terwijl hij in 1586 gezonden werd naar de nat. synode te 's-Gravenhage (zie den credens.-brief bij Van Veen en Reitsma, ll. dl. V, blz. 12, en bij Rutgers, ll. blz. 526). Ten jare 1588 en wel den 26sten April, schreef hij als scriba der classis van Schouwen en Duiveland een brief aan prins Maurits, waarin hij het advies der classis uitdrukt betreffende de vredehandeling met SpanjeGa naar voetnoot1). Verder was hij lid der Zeeuwsche synode, die den 1sten Febr. 1591 te Middelburg was bijeengekomen en waar de Zeeuwche kerkorde is vastgesteld, voorzitter der synode te Tolen in 1602 en lid van die te Veere in 1610, ‘alwaar hij, na verslag gedaan te hebben van zijne verrigtingen als een der gedeputeerden van de Toolsche synode, voor zijn getrouwe dienst werd bedankt.’ In 1613 was hij voorzitter van den coetus te Goes, waarin de zaak der Lansbergens (vader en zoon) behandeld werd (zie uitvoerig over deze zaak bij J.W. te Water, Kort verhaal der reform. van Zeeland. Middelb. 1766, blz. 278 enz.). Nog bekleedde hij te Zierikzee de functie eerst van rector en daarna van superintendent der Lat. school, wat wijst op zijn geleerdheid en grondige kennis van de Lat. taal. 's Mans huwelijksleven met zijn tweede vrouw Janneken Cornelisd., met welke hij in Aug. 1592 te Zierikzee trouwde, liet veel te wenschen over en heeft hem veel | |
[pagina 575]
| |
onaangenaams gebracht. Dit bleek vooral in 1608, toen de later zoo befaamde H. Slatius te Zierikzee proponent wilde worden, doch niet door Brand wilde worden geëxamineerd, ‘voorgevende dat deze predikant daartoe te weinig kennis bezat van de H. Schrift, maar bovendien ongeschikt was, daar hij te veel schulden had’, en zijn vrouw ‘door dronkenschap’ zoo slecht huis hield, dat het gezin door kijven en vechten altijd ‘in roeren was.’ Hiertegen kwam Brand in verzet, waarop Slatius in de class. vergadering van den 7den Oct. een geschrif voorlas: Zeepe om uit te wasschen de cladden, waarmede Henricus Brandt in zijn defensie Slatium mede beclad hadde. Stellig werd de onheusche behandeling van Slatius en de wijze, waarop deze tegen Brand in het krijt trad, wel eenigermate verzacht door de uitspraak van de classis, die de vrouw, ja ernstig vermaande wegens dronkenschap, maar haar man in het gelijk stelde en ieder tegen Slatius waarschuwde. Brand stierf in April 1627, en liet naar het schijnt ‘een berooiden boedel na, aangezien de classis goed vond ‘ter wegneming van opspraak’ een deel der schulden in jaarlijksche termijnen te betalen en gecommitteerde raden te verzoeken de andere helft of 300 gulden af te doen. Als degelijk en scherpzinnig geleerde wordt Brand zeer geprezen. In Nov. 1608 hield hij te Colijnsplaat (N.-Beveland) een twistgesprek met den vermaner der Wederdoopers Frans de Knuijt; en het toen door hem gesprokene, werd in 1609 op kosten der classis uitgegeven. Van hem zag het licht: Collatio scripto habito Hagae Comitis, anno 1611, inter quosdam ecclesiastes, de divina praedestinatione et ejus appendicibus. Zierixeae 1615 en Collatio scripto inter sex ecclesiastes Delphis-Batavorum, anno 1613 habita. Zier. 1615. Een en ander is een Lat. vertaling van de Schriftelicke conferentie, gehouden in 's-Gravenhage in den jare 1611, tusschen sommighe kercken-dienaren; aengaende de Godlicke Praedestinatie metten aencleven van dien ('s-Grav. 1612) en van de Schriftelicke conferentie, ghehouden tot Delff, den 26 ende 27 Febr. 1613 tusschen ses kercken-dienaren enz. (Delff 1613). Ook is van hem gedrukt Examen de consultationibus Lessianii, voor welk boek de Staten van Zeeland hem eene vereering van honderd gulden toekenden. In dit geschrift, ‘weet hij wonderlycke veel van de oprechtigheydt ende heyligheydt van Calvijns leven ende seden te seggen’. Waar H.Q. Janssen (De Kerkhervorming in Vlaanderen) dit vertelt, daar zegt hij tevens: ‘Zijne geleerdheid bleek ook uit zijne geschriften, die vrij talrijk zijn. Zoo moet hij verscheidene strijdschriften hebben uitgegeven tegen Franc. Costerus en Johannes van Gouda. Uit dit een en ander volgt, dat wij Brand voor een tegenstander der Remonstranten en een streng Calvinist hebben te houden. Zijne rechtzinnigheid en geleerdheid is ook daaruit af te leiden, dat hij door die van Zeeland in 1618 werd bekwaam geacht tot het werk der nieuwe Bijbelvertaling’Ga naar voetnoot1). Litteratuur: Nagtglas, Levensberichten, enz. blz. 1055-1057. - H.Q. Janssen, De Kerkhervorming in Vlaanderen, dl. I, blz. 265-268. - J.W. te Water, Kort verhaal der Reformatie van Zeeland, reg. i.v. - Reitsma en v. Veen, ll. dl. V, reg. i.v. - Vooral ook A. 's-Gravesande, de Unie van Utrecht herdacht. Middelb. 1779, blz. 198-207. |
|