[Johan Herman Bösken]
BÖSKEN (Johan Herman), zoon van Johan Peter (gest. 20 Mei 1843) en Margaretha Alting, werd ten jare 1804 geboren te Diepenveen, waar zijn vader destijds predikant was. Na voorbereidend onderricht werd hij den 27sten April ingeschreven als student in de godgeleerdheid aan de universiteit te Utrecht (Alb. Stud. kol. 257), en den 7den Mei 1828 door het prov. kerkbestuur van Overijssel bevorderd tot candidaat tot den heiligen dienst. Reeds een week na deze toelating (15 Mei) werd hij beroepen te Hall, alwaar hij den 3den Aug. d.a.v. door zijn vader bevestigd werd. Bösken vinden we achtereenvolgens als predikant te Werkendam (ber. 2 Oct. 1833, afsch. te Hall 22 Dec. 1833, intree 5 Jan. 1834), te Vlissingen (Juni 1839-30 Nov. 1845) en te Utrecht (ber. 30 Sept. 1845, intree 14 Dec. 1845). Te dezer plaatse herdacht hij den 2den Aug. 1868, met 1 Kor. XV:10a, zijn 40-jarige ambtsbediening, bij welke gelegenheid hem de meest ondubbelzinnige blijken van achting en toegenegenheid te beurt vielen, als bewijs van erkenning voor het vele goede, dat hij als predikant deed. Onder de vele geschenken hem aangeboden, behoorde ook een kostbare bijbel, hem, door leden uit de verschillende gemeenten, die hij diende, aangeboden. Bösken is te Utrecht werkzaam gebleven tot zijn dood in 1873.