[Cornelius Boott]
BOOTT (Cornelius) zoon van Cornelius en diens vrouw Anna Smytegelt, werd den 31sten Jan. 1711 te Utrecht geboren, en was dus net 2 jaar oud, toen zijn vader stierf. Uitstekend werd over zijn opvoeding gewaakt door zijn voogd Aegidius van de Put, die er voor zorgde dat hij, na het noodige voorbereidende onderricht te hebben ontvangen, ook van de professoren van Alphen en Lampe, met dezen meetrok, toen hij in Juli 1727 naar Bremen trok, om aldaar de kerkgeschiedenis te gaan doceeren. Teruggekeerd, werd hij proponent bij de classis Amsterdam, den 6den Oct. 1732, om zich daarna voor goed metterwoon te Utrecht te vestigen, waar hij o.a. zeer getrouw de colleges, door van Alphen gegeven, bijwoonde. Beroepen te Dubbeldam (April 1733) aanvaardde hij zijn dienstwerk aldaar den 12den Juli. Na deze zijn eerste standplaats verlaten te hebben, (afscheid 26 Mei 1737 met Hand. XX:20-22), kwam hij te Vlissingen (bev. 9 Juni), vanwaar hij naar Middelburg trok (bev. 6 Dec. 1739). Hier is hij gebleven tot zijn dood, die den 25sten Jan. 1752 een einde maakte aan zijn leven. In de plaatsen, die achtereenvolgens door hem bediend werden was hij zeer gezien; maar zijn arbeid viel hem vooral te Vlissingen en te Middelburg, wegens ziekte en zwakheid, tengevolge van een lichaamsgebrek, dikwijls uiterst moeilijk en zwaar. Te Vlissingen is nog een tijd lang een proponent voor hem werkzaam geweest om hem daardoor in de gelegenheid te stellen, naar Spa te reizen, ten einde daar herstel te zoeken voor zijn geschokte gezondheid.
In de Bibl. Hag. Fasc. I, p. 562 seqq.: vindt men van hem ‘Epistola ad Rutgerum Schutte ad Psalmi XIV:4.
Verder schreef hij:
Leerredenen over eenige hoofdstukken des O.T. Middelb. 1760. 2 dln. |
Leerredenen over eenige hoofdstukken des N.T. Middelb. 1764. 2 dln. |
Litteratuur: Vrolikhert, Vl. kerkhemel, blz. 260-262; Dr. G.D. J Schotel, Kerkel. Dordrecht, dl. II, blz. 356 en noot 2 aldaar. Nagtglas, ll. blz. 55. -