[Adam Boreel]
BOREEL (Adam) geboren te Middelburg den 2den Nov. 1603, was de zoon van Jacob, heer van Duinbeeke en Maria Gremminck. Vroegtijdig reeds ontwaakte bij hem de begeerte zich te wijden aan de studie der godgeleerdheid, het Grieksch en het Hebreeuwsch, waarin hij zeer groote vorderingen maakte. Hij steunde den bekenden Jacob Juda Leon, toen deze te Middelburg een beroemd model maakte van Salomo's tempel, dat eerst naar Amsterdam en later naar Londen verhuisd is (zie Cat. bibl. Z. Gen. 2de dr. blz. 66).
Ofschoon van huis uit belijder van den Gereformeerden godsdienst, kon hij zich toch met de leer der kerk, zooals die in de formulieren van eenigheid staat uitgedrukt, maar slecht vereenigen, vooral in zake den staat der zichtbare kerk. Vertrokken naar Amsterdam omstreeks het jaar 1646, kwam hij d.t.p. in aanraking met Daniël van Breen en Michiel Comans die met enkele anderen een kring vormden van vromen, die, los van kerk en wereld, in huishoudelijke bijeenkomsten zich op hunne wijze oefenden. Later sloot zich bij hen aan Galenus Abrahams. Ze vormden een z.g.n. Rijnsburger college. (Zie vooral Dr. C.B. Hylkema, Reformateurs. 1ste stuk. Haarl. 1900. blz. 12 vlgd.).
Het voornaamste doel, dat door Boreel werd nagejaagd, schijnt geweest te zijn de oprichting eener nieuwe Christenkerk, afgezonderd van allen die dezen naam dragen. Volgens Dr. Hylkema, hebben de collegianten, waartoe ook Boreel behoorde, meer verwantschap met de Quakers, dan met de rationalisten, waartoe ze gerekend werden. Krachtig werden de beschouwingen, die Boreel in zijn geschriften voorstond, bestreden door Joh. Hoornbeek, S. Maresius en een Luthersch godgeleerde Frederik Reimman, die zich door zijn drift en vooroordeel, zoodanig liet meesleepen, dat hij Boreel een atheïst noemde. Volgens een aanteekening van de la Rue is van hem afkomstig het gezegde: ‘kennis zonder praktijk is een duivel, praktijk zonder kennis een schaap, maar samengevoegd is het een engel.’ Boreel overleed ongehuwd te Amsterdam in 1666.
Hij schreef:
Ad legem et ad testimonium, sive erotematica propositio et deductio quorundam conscientiae casuum, praecipue de publico N.T. cultu, aliisque christianismo vel necessariis vel utilibus; exhibitis christianorum ecclesiis et coetibus illis, qui solam veteris et novi testamenti scripturam pro unico Fidei et Morum canone profitentur. 1645. |
Ontleedinge van de Peste der Sonde, door Boreel. Leyde 1655. |
Ad Sam. Maresium Autorem Mantissae libelli, cui titulus: dissertatio de usu et honore S. Ministerii in ecclesiis reformatis; Protrepticon. Amst. 1664. |
Vraagstukken voorgestelt door den theologant A.B. etc. aan alle soodanige predicanten, die alsof Gesandten Gods waren, sig een hooger als menschelijk beroep en authoriteit aanmatigen. Amst. 1664. |
De Veritate historiae evangelicae concatenatio Aurea Christiana, sive cognitio Dei ac Domini nostri Jesu Christi. 1677. Hiervan verscheen ten zelfden jare te Amsterdam een vertaling in 't Nederl. onder den titel: De Christen guldenschakel, of de kennisse Gods ende onzes Heeren Jesu Christi. Amst. 1677. |
Tractatio de fraterna religione, inchoata in presentia Amicorum. Amstel. die
|