[Johannes Cornelis Boot]
BOOT (Johannes Cornelis), zoon van den predikant Gerardus en Maria Louisa Nummer, werd den 20sten Juli 1761 te Leur bij Breda geboren. Te Breda gevormd voor de academie, werd hij bursaal in het Staten-college te Leiden en den 13den Sept. 1779 als zoodanig bij de theologische faculteit d.t.p. ingeschreven (Alb. Stud. kol. 1131). Beroepen te Nieuwenhoorn, werd hij aldaar, na afgelegd peremptoir examen (den 26sten Juli 1785), den 14den Aug. bevestigd. Ruim 4 jaar is hij hier gebleven, (hij preekte zijn afscheid den 1sten Nov. 1789) om daarna in dienst te treden te Arnhem (intree den 8sten Nov. 1789), alwaar hij voortdurend is werkzaam geweest. Hij stierf den 9den Juli 1834.
Boot werd in 1803 door het Haagsch Genootschap tot verdediging van den Christelijken godsdienst, bekroond met de zilveren medaille, voor de beantwoording van een door haar uitgeschreven prijsvraag, waarbij verlangd werd: Een duidelijk vertoog van den voordeeligen of nadeeligen invloed onzer hartstochten op het geloof en de zeden, met een onderrigt, hoe dezelve naar het Evangelie moeten bestierd worden. Hij was een niet onverdienstelijk dichter en zag in 1785 zijn ‘Opwekking van Lazarus’ door het ‘Haagsche dichtgenootschap’ met zilver bekroond, welke eer ook te beurt viel aan zijn gedicht: ‘tot lof der weldadigheid’. Hij is de vervaardiger van Gezang 168, ‘Op den oogst’, en van een gedicht in den Lauwerkrans voor Washington. Harl. 1800. Men vindt eenige fragmenten van zijn gedichten in de Wandelingen in een gedeelte van Gelderland van J.A. Nijhoff. Arnh. 1820 en in diens Geldersche Arcadia. Nog bestaat van hem een Dichtstuk uitgesproken bij gelegenheid van de uitdeeling der prijzen in de teekenkunst, door het genootschap ‘Kunstoefening’ te Arnhem. Arnh. 1805.
Litteratuur: v.d. Aa, ll. dl. II, blz. 896 en 897. Biogr. Woordenboek der Noord- en Zuid-Nederl. Letterkunde, blz. 90.