volle vier jaar heeft hij hier gearbeid, want reeds den 2den Mei 1811 stierf hij. Hij was ‘een verstandig leeraar, voorzien met uitnemende gaven van gegronde bijbelkennis, wiens duidelijkheid en bondigheid in het prediken met aankleving aan de Evangelische verzoenings- en zedenleer, voor verstand en hart aangenaam en nuttig was. De ervaring deed hem kennen als eenen waakzamen en getrouwen herder. Zijne liefde tot orde en vrede, gevoegd bij andere bevallige deugden in zijne ambtsbetrekkingen en in de samenleving, deden hem, hoe langer hoe meer achting en toegenegenheid verwerven. De christelijke gelatenheid, welke deugd hij in ééne, door het Haagsche genootschap tot verdediging van den Chr. godsdienst, bekroonde en in druk uitgegevene verhandeling, aanprees, en door zijn blijkbaar bestaan, ook onder het gevoel van smerten, tot nabij zijn einde betrachtte.’
Hij beantwoordde een prijsvraag van het Haagsch Genootsch. Over de Christelijke gelatenheid, die met goud bekroond, in 1800, te 's-Gravenhage het licht zag.
Litteratuur: Boekzaal 1811a blz. 499-501.