den 8sten Febr. 1816. Voor de theol. faculteit luidde de vraag: Interpretatio Hymni Zachariae quem Lucas servavit. Evang. I:67-79. Van der Boon Mesch zette zich aan het werk en zijn pogen werd met succes bekroond. Behalve den uitgeloofden prijs, viel hem nog een zeer vereerend oordeel te beurt der faculteit, en tevens bleek er uit, dat hij twee zeer bekwame mededingers had overwonnen. Den 8sten Febr. 1817 werd hem de gouden medaille uitgereikt door den rector J. van Voorst. Twee jaar later, den 25sten Jan. 1819 werd hij met de hoogste onderscheiding bevorderd tot doctor in de godgeleerdheid, na verdediging van een acad. proefschrift: specimen hermaeneuticum inaugurale in locum ad Hebr. IX:14. De promotie had plaats in het openbaar. Zeer werd door de tijdgenooten geprezen, wat van der Boon Mesch, over deze duistere plaats in het midden bracht, terwijl ook aan de sierlijkheid van taal en de wijze waarop hij de gemaakte bedenkingen weerlei, de grootste lof werd toegezwaaid. De toenmalige rector magnificus van der Palm, noemde dien dag een der heerlijkste, dien de hoogeschool ooit beleefd had. Nog in hetzelfde jaar, waarin hij promoveerde, werd hij, tegelijk met T.A. Clarisse en H.E. van den Esch, door het prov. kerkbestuur van Zuid-Holland, en wel den 5den Mei, tot de evangeliebediening toegelaten. Zijn eerste gemeente was Heino (ber. 29 Juli 1820, bev. den 7den Nov. door Ds. J. Dibbitz uit Raalte, met 1 Thess. V:12 en 13. De intree-tekst was 2 Cor. V:19). Lang heeft hij niet te Heino gearbeid, want reeds in 1822 treffen we hem te Vlaardingen aan (ber. den 2den Nov. 1821 en bev. den 14den April 1822 door zijn zwager J. Sluiter uit 's-Gravenhage met 2 Tim. II:19a. De intree-tekst was 1 Cor. II:2). In 1825 werd Vlaardingen verwisseld met Leeuwarden (afsch. te Vlaard. 11 Sept. 1825 met
Phil. IV:23 ber. te Leeuw. 20 Mei en bev. den 6den Oct. met Phil. III:14 door L. Valk), waar hij den 13den Oct. met 2 Cor. II:14-17 zijn werk begon.
Dat van der Boon Mesch een zeer gewild persoon was, blijkt wel uit de tallooze beroepen, die hij ontving, o.a. naar Velzen, Kampen, Schiedam, Haarlem, Utrecht, tweemaal naar den Haag, tweemaal naar Amsterdam en driemaal naar Leiden. Hij predikte geheel uit het hoofd, en de immer verbazend groote schare van toehoorders, die hem steeds volgde, getuigde van de bijzondere gaven hem verleend. Vóór en boven alles had hij zich voor zijn kanselarbeid gevormd naar van der Palm.
Van der Boon Mesch was een groot voorstander van grammaticale uitlegging. Door zijn ongemeene vlugheid en zijn bijzonder sterk geheugen, kon hij plaatsen en woorden van beroemde schrijvers met ongeloofelijke nauwkeurigheid weergeven. Zijn godsvrucht was oprecht, kinderlijk geloovig en ademde een milden, vrijen evangelischen geest. Onverdraagzaamheid kon hij evenmin dulden als lichtzinnigheid en waanwijsheid. Het harde werken en de inspanning, die hij zich getroostte voor zijn preekwerk, hadden hem zóó afgemat, dat hij zich genoodzaakt zag ‘salvo honore et emolumentis’ zijn emeritaat aan te vragen tegen den 1sten Januari 1835. Nadat hij zijn ambt had neergelegd vestigde hij zich metterwoon te Leiden, waar hij voortging met studeeren en op te teekenen alles wat zijn aandacht verdiende. Die arbeid gevoegd bij zijn levendig geloof in Christus, deed hem kalm, goedsmoeds, ja meestal, wanneer men hem ontmoette, opgeruimd zijn onder alle ontberingen en beproevingen, die Gods wijsheid en liefde hem oplegde. De dood kon hem niet verrassen, want hij was vertrouwd en gemeenzaam met de gedachte er aan. In den laatsten