[Abraham Herman Blom]
BLOM (Abraham Herman) werd in 1815 te Rotterdam geboren en, na hier het Erasm. gymnasium bezocht te hebben, den 30sten April 1832, als student in de godgeleerdheid te Leiden ingeschreven. Candidaat in 1838 bij het prov. kerkbestuur van Z.-Holland, werd hij den 1sten Aug. 1841 predikant te 't Wout bij Delft, alwaar hij werkzaam is gebleven tot den 6den Oct. 1845, toen hij naar Dordrecht beroepen werd (3 Juni 1845), waar hij den 19den Oct. bevestigd werd. Door zwakte zag hij zich genoodzaakt tegen den 1sten Mei 1866 zijn eervol emeritaat aan te vragen en hij overleed den 17den Febr. 1885.
Blom was een zeer goed redenaar, geliefd en hooggeacht om zijn werk en een kundig exegeet. Hij promoveerde in 1833 op een disputatio theologica de τοῖς ἀδελϕοῖς et ταῖς ἀδελϕαῖς τοῦ ϰυρίου (L.B. 1833).
Van hem zag het licht:
Toespraak bij het graf van H.J. van Gruting, in leven predikant der. Nederd. Herv. gem. van Dordrecht, overl. 7 Jan. 1862. Dordr. 1862. |
De leer van het Messiasrijk bij de eerste Christenen volgens de Hand. der Apostelen. Eene bijdrage tot de bijb. theologie. Dordr. 1863. |
De synoptische verhalen van den doop van Jezus in de Jordaan en van zijne verzoeking in de woestijn. Dordr. 1867. |
De brief van Jacobus. Eene bijdrage tot de oud-christelijke literatuur en leer. |
Blom was ook medewerker aan de Nieuwe jaarboeken voor wetenschappelijke theologie, die van 1858-1862 verschenen onder redactie van D. Harting.