een man als Blom, die voor de handhaving der Gereformeerde beginselen leefde en streed, zich in dezen geest uitliet.
Al wat op den gevoerden strijd te Leeuwarden betrekking heeft is te vinden in de Nederl. jaarboeken 1763, blz. 693-769 en 1764 blz. 149-172 en 458 vg. Het oordeel door de classis Leeuwarden uitgesproken over de 3 genoemde stellingen en dat voorkomt in de Deductie, vindt men ook afgedrukt in de Boekzaal 1763a blz. 717 onder ‘Bekendmaakingen’, en is geteekend door den toenmaligen classicalen scriba Winandus van Assen.
Terecht is door Dr. S.D. van Veen, Uit de vorige eeuw blz. 126 opgemerkt, dat de magistraat van Leeuwarden alles behalve netjes gehandeld heeft met Blom, toen zij hem veroordeelde tot een boete van 100 goudguldens, omdat zij hem vonnisde zonder gehoord te worden en zonder dat hem gelegenheid werd gegeven de beteekenis toe te lichten van de woorden, die haar zoo ergerden en waaraan ze een geheel andere beteekenis gaf dan Blom bedoelde.
Behalve het reeds genoemde gaf hij nog in het licht:
Gods belofte aan Salomo naar de letter gedaan en toegepast op de geboorte van den graaf van Buren. Leeuw. 1772. (Een leerrede op de geboorte van Willem Frederik, later Koning Willem I, in 1772). |
Geschiedschakel der opstanding van Jezus Christus. Gron. |
Leerredenen over Ps. 45:17. Leeuw. |
Het beevend Nederland enz. Anst. en Leeuw. 1756. |
Origineel en N.B. onvervalscht request van Corn. Blom, Geref. predik. te Leeuwarden, aan den erfstadhouder enz. enz. om een proponent tot ondersteuning van zijnen zwaren arbeid in den wijngaard des Heeren. Letterlijk gevolgd naar de eigenhandige origineele onvervalschte copy ..... enz. Leeuw. z.j. (1763).
Sprekende over hem zegt Dr. S.D. van Veen, ll. blz. 115 en 116: ‘Hij schijnt een wonderlijk man geweest te zijn, die in onberadenheid of uit overmoed, soms dwaze dingen deed. Voor zoover wij over hem oordeelen kunnen uit hetgeen hij deed en schreef, komt de teekening, door een zijner tegenstanders van hem gegeven, ons juist getroffen voor. Van natuur, zoo schets hem J.J. Chalmot in zijn Biographisch Woordenboek der Nederlanden, was hij goedaardig en ijverig dienstdoende, doch bemoeide sig gaarne met een ander zijne twistzaken; en wanneer het op regtzinnigheid aankwam of dat hij dagt enige inbreuk op het kerkelijk regt te zijn geschied, dan schoot hij 't harnas ter verdediging aan, en kende geene vriendschap meer. Doch hoe ijvervol en heldhaftig zijne pogingen hier toe ook waren, kreeg hij doorgaans door onbezonnenheid bestierd, en aangevuurd door zijne zoogenaamde vrienden, die selvs achter het scherm sitttende, hem er aan waagden, so als men segt, de bout op den kop, en wanneer dan de zaak kwalijk was uitgevallen, lieten zij de goede Blom in de pekel zitten.’ Stellig is Blom een zonderling man geweest, ook niet vrij van aanmatiging en heerschzucht (cf. Diest Lorgion, de Nederl. Herv. kerk in Fr. blz. 263 noot 1), maar hoe dit ook zij, dit alles neemt niet weg, dat hij den moed bezat zijner overtuiging en dat hij daarvoor uit durfde komen, ook al zal de wijze, waarop hij zulks deed, niet immer worden goedgekeurd. Verder pleit voor hem dat men in de gemeenten, waarin hij gearbeid heeft, zeer op hem was gesteld.
Litteratuur: Dr. S.D. van Veen, Uit de vorige eeuw. Utr. 1887 blz. 101-