Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 1

[Jetzo Boeles Pz.]

BOELES Pz. (Jetzo), zag het levenslicht te Pingjum den 14^den Aug. 1818. Hij studeerde te Groningen in de theologie en in de letteren en werd in beide vakken tot doctor bevorderd, na in 1843 te zijn gepromoveerd op twee dissertaties: De mysteriis in religione Christiana en Diatribe de hominis immortalitate, imprimis secundum Ciceronem.

In 1841 door het prov. kerkbestuur van Friesland toegelaten tot den evangeliedienst, werd hij den 20^sten Oct. 1844 predikant te Hornhuizen en Kloosterburen en in 1853 te Warfhuizen. Hier stierf hij den 14^den Sept. 1857.

In zijn proefschrift De mysteriis treedt Boeles vooral op tegen hen, die het leerstuk van de verzoening rekenden tot de mysteriën en het dus als een ‘tremendum

[p. 457]

quod’ beschouwden. We vinden hier de N.T. notie van ‘mysterium’ van het wanbegrip, in het kerkelijk spraakgebruik aan dat woord gehecht, gezuiverd, terwijl de schrijver tracht aan te toonen, dat het verband tusschen Jezus dood en de verzoening der zonden niet alleen geloofd, maar ook begrepen kan worden.

Behalve genoemde proefschriften, schreef Boeles nog eenige preeken en eenige oudheidkundige bijdragen in den Groningschen Volksalmanak. Ook zag nog van zijn hand het licht: Collatieregt en landstractement, beschouwd naar aanleiding van een over dit te Warfhuizen gevoerd geding. Gron. 1856.

Litteratuur: Biogr. Woordenb. van N. en Z. Nederl. Letterk. Nieuwe druk blz. 79. Sepp, Proeve enz. 2^e druk, 1860. blz. 144.