Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 1
(1907)–Lambregt Abraham van Langeraad, Hugo Visscher– Auteursrecht onbekend[Frederik Wilhelm Bernard van Bell]BELL (Frederik Wilhelm Bernard van), werd te Rotterdam geboren den 15den Juni 1822. Zijn vader, die aanvankelijk koopman was, trok, ter wille van zijn gezondheid naar Boskoop, waar hij eenige jaren burgemeester was en in 1835 overleed. Na het Erasm. gymnasium te Rotterdam te hebben afgeloopen, werd hij den 20sten Sept. 1842, te Leiden als student in de godgeleerdheid ingeschreven. In 1845 kreeg hij van de Utr. universiteit een accessit voor het beantwoorden der door haar uitgeschreven prijsvraag: De redevoeringen van Petrus in de Handelingen en in 1846, werd het door hem gegeven antwoord op een door de Leidsche universiteit uitgeschreven prijsvraag; de laatste pericope in het Marc. evangelie; met goud bekroond. De promotie had plaats in 1847 met een proefschrift; Dissertatio theologica, e vocabulis ϕανεροῦν et ἁποϰαλύπτειν in libris N.T. efficienda. Candidaat tot den h. dienst in 1848 bij het prov. kerkbestuur van N.-Br., werd hij den 9den Nov. 1849 bevestigd als predikant te Noordwijkerhout, waar hij bleef tot 1855, toen hij vertok naar Hoorn. Hier arbeidde hij tot 1855, in welk jaar hij te Amsterdam kwam. Den 10den Sept. 1872 benoemd tot hoogleeraar te Groningen, preekte hij den 27sten Oct. afscheid, om den 23sten Nov. 1872, met een redevoering over het karakter der onafhankelijke theologie, zijn nieuwe betrekking te aanvaarden. Krachtig werd de inhoud er van bestreden in het evangel. tijdschrift Waarheid in Liefde. Hoogleeraaar is van Bell gebleven tot den 15den Juni 1892, toen hij met een rede; ‘het laatste college-uur,’ afscheid nam van de academie, waaraan hij les gegeven had in de uitlegging van het N.T.; de encyclopaedie der godgeleerdheid en de zedekunde. Wijdde van Bell, bij zijn optreden als schrijver, zich bij voorkeur aan exegetische studiën van het N.T.Ga naar voetnoot1), later deed hij meer aan de wijsbegeerte en voelde | |
[pagina 414]
| |
hij zich bijzonder aangetrokken tot den Göttingschen hoogleeraar Rudolf Herman Lotze, in wiens Mikrokosmos, Ideen zur Naturgeschichte und Geschichte der Menschheit, zeer veel was, waarmee hij volkomen instemde. Bij zijn aftreden als rector magnificus den 18den Sept. 1878 sprak hij over de samenhang van logica en ethiek en in 1873 verscheen de wetenschap van het zedel. leven, waarmede hij in dat jaar zijn acad. lessen opende. Na zijn emeritaat vestigde van Bell zich te Utrecht, waar hij, na een hevige ongesteldheid, den 28sten Mei 1896 overleed, om 4 dagen later begraven te worden. Van de moderne richting was van Bell een ‘voorstander uit besliste, onwrikbare overtuiging. Onmiskenbaar was die de vrucht van zijn ernstig, onafhankelijk onderzoek, van diepzinnig nadenken - een denkende, wijsgeerige geest was de zijne, - de vrucht niet minder van den vrijen, echt religieuzen zin, die hem bezielde en hem behoefte deed gevoelen aan zulke denkvormen, als hij daarmede alleen in overeenstemming wist te brengen.’ Dr. Berlage (predt. te Amsterdam) wijdde aan van Bell een In Memoriam, waarin we o.a. lezen: ‘Bevoorrecht met een zeer vluggen geest, een gelukkig geheugen, door een brandenden dorst naar kennis gedreven, heeft van Bell als een voorbeeld van assiduiteit, met de hem verleende gaven weten te woekeren. Zoo werd hij de degelijke theoloog, de veelzijdige geleerde, wiens licht zoovele jaren heeft mogen schijnen in den kring van hen, die ondanks de somwijlen niet aanstonds heldere uiteenzetting zijner denkbeelden, dat licht wisten op te vangen.’ Veel voor zijn vorming is van Bell verschuldigd geweest aan zijn leermeester, den Leidschen hoogleeraar J.H. Scholten, tot wiens meest geliefde leerlingen hij behoorde. Boeken schreef van Bell niet veel. Die, welke hij uitgaf, werden reeds vermeld. Opstellen van hem komen voor in den Bijbelvriend, Nieuw en Oud, in het Theol. Tijdschrift en één in het Godsdienstig album van 1878. Bovendien schreef hij tal van boekaankondigen, die bijna alle werken betreffen van wijsgeerigen of ethischen aard. Tal van geleerde genootschappen telden van Bell onder hunne leden, o.a. het Haagsch-genootschap tot verdediging van den Chr. godsdienst sedert 1868Ga naar voetnoot1) de Maatsch. der Nederl. Letterkunde sedert 1858 en het Prov. Utr. gen. van K. en W. Een warm woord van hulde aan zijn nagedachtenis wijdde prof. Talma uit Utrecht, den 30sten Juni 1896 (cf. Verslag van het verhandelde in de algem. verg. v.h. Utr. gen. v. K. en W. Utr. 1896 blz. 74). Litteratuur: Levensberichten der afgest. medeleden v. de Maatsch. der Nederl. Letterk. 1897 blz. 21-47, waar een levensbericht voorkomt van prof. van Bell, geschreven door Dr. M.A.N. Rovers. Hier komt ook een bijna volledige lijst voor van veel wat van Bell schreef. Behalve het hier genoemde gaf van Bell nog uit: De weldadige invloed van geheim verdriet. Leerrede over 2 Cor. XII:7. Amst. 1856. | |
[pagina 415]
| |
Een woord bij het afsterven van Dr. A. Brown. Leiden 1856. In de Stuivers-preeken van woordv. der nieuwe-richting, verz. door Dr. H. Oort 1e jg. Harl. 1868. blz. 323-334; Een veelbeteekenende belofte, die altijd vervuld wordt. Leerrede over Fil. 4:8 en 9. Ook komt een preek van hem voor in Taal des geloofs. Bundel gods, toespraken nos. 1-6. Krommenie 1871 en wel over Spr. IV:23. De zorg voor onze gemoedsgesteldheid. |
|