Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 1
(1907)–Lambregt Abraham van Langeraad, Hugo Visscher– Auteursrecht onbekend
[pagina 380]
| ||||
[Nicolaas Beets]BEETS (Nicolaas), geb. te Haarlem, den 13den Sept. 1814 als zoon van Martinus Nicolaas, een door en door bekwaam scheikundige († 1869 op ruim 89 jarigen leeftijd) en Maria Elizabeth de Waal Malefijt († 1853). Van zijn is tot zijn 10de jaar bezocht hij de school van P.J. Prinsen en na deze verlaten te hebben, kreeg hij nog 2 jaar onderricht aan de Fransche school, die stond onder leiding van L. Koning. Vervolgens werd het gymnasium bezocht, waarvan destijds rector was Venhuysen Peerlkamp. De eerste lessen in de klassieke talen kreeg Beets van Dr. P. Epkema, aan wien hij zich later zeer verplicht gevoelde, ter wille van de ‘helderheid en bondigheid van het genoten onderwijs.’ Ook aan Hendrik Polman, onderwijzer in de bijb. geschiedenis, aan wien hij in 1839 zijn Rijmbijbel opdroeg, alsmede aan Nicolaas Anslijn Nz., voelde hij zich immer zeer gehecht. Ongetwijfeld heeft Polman op zijn godsdienstige vorming een machtigen invloed uitgeoefend. Gedurende de jaren door hem op het gymnasium doorgebracht, sloot hij, behalve met vele anderen, ook vriendschap met John Ingram Lockhart, zoon van een te Haarlem wonende Engelsche familie, bij welke hij haast iederen dag aan huis kwam, waardoor hij grondig Engelsch leerde. Bijzonder trok deze taal hem aan en de omgang in het gezin Lockhart, heeft op zijn vroegste letterkundige ontwikkeling krachtig ingewerkt. Ook was de jonge Beets een ijverig lid van een ‘Letterlievend genootschap,’ waar hij vertalingen leverde van Vergilius en Horatius. In 1832 werd de Lat. school, die niet geheel door hem was afgeloopen verlaten en wel met het doel om zich verder in het vak des vaders te gaan bekwamen, doch aangezien hij meer lust voor de studie der godgeleerdheid betoonde, werd de chemie vaarwel gezegd en den 12den Sept. 1833, èèn dag dus vóór zijn 19de jaar, werd hij bij de theol. faculteit der Leidsche universiteit als student ingeschreven (cf. Alb. stud. acad. L.B. Kol 1300). Te Leiden volgde hij aanvankelijk de lessen van de Gelder (Wiskunde), van Hofman Peerlkamp (Lat. en gesch.), van Bake (Grieksch), van van der Palm (Hebr. en antiquiteiten), van Hamaker (Hebr.), van Siegenbeek (Nederl.) en van Nieuwenhuis (Logica). Na afgelegd propaed. examen, hoorde hij Clarisse (onder wiens leiding hij zijn eerste voorstel deed), van Hengel en Kist, die, toen hij den 11den Maart 1839, des namiddags (2-3 uur) promoveerde op een acad. proefschrift: Dissertatio de Aeneae Silvii, qui postea Pius papa secundus, morum mentisque mutationis rationibusGa naar voetnoot1), zijn promotor was. Aan zijn vaderlijken vriendGa naar voetnoot2) van der Palm, wiens huisgenoot hij als t' ware geworden was, droeg Beets deze zijn dissertatie op. Als student was Beets bij zijn medestudenten en bij zijn professoren zeer gezien en onder de vele vrienden die hij had behoorden o.a. Willem Moll, die eenmaal Neerlands grootste kerkhistoricus worden zou, J.P. Hasebroek, J.J. Gouverneur, Bakhuizen v.d. Brink, A. Drost, E.J. Potgieter, J.P. Heye, allen bestemd, om straks onder de beste letterkundigen van ons land gerangschikt te worden. Deze vrienden- | ||||
[pagina 381]
| ||||
kring wijst er op hoe zeer Beets zich tot de beoefening der Nederl. litteratuur voelde aangetrokken. Tal van vertalingen, zoowel uit het Engelsch als eigen werk, door hem in zijn studenten tijd geleverd, duiden dit op de meest ondubbelzinnige wijze aan, en nog vóór hij als predikant optrad verscheen zijn onvolprezen meesterwerk de Camera obscura in 1839, een boek dat niet minder dan 22 maal gedrukt werd en dat òf in zijn geheel òf gedeeltelijk, in tal van vreemde talen werd overgezetGa naar voetnoot1). Stipte ik boven reeds aan, dat Beets de huisvriend was van van der Palm; bij dezen ontmoette hij ook diens kleinzoon Cornelis van Foreest, zoon van de 2de dochter van den Leidschen hoogleeraar, Jacoba Elisabeth. Ook met deze hoogbeschaafde en hoogbegaafde vrouw, die op een buiten te Heilo woonde, kwam hij in aanraking, en later trad hij met haar dochter Aleida, den 4den Sept. 1840, in het huwelijk. Bevorderd in Oct. 1838 tot proponent door het prov. kerkbestuur van Zeeland, werd hij in den zomer van 1840 beroepen te Heemstede, alwaar hij den 1sten Oct. van dat jaar, na er des morgens bevestigd te zijn door zijn vriend Hasebroek met Mal. II:7b, intree preekte met Johs. 17:17: ‘Heilig ze in Uw waarheid, Uw woord is de waarheid.’ In deze zijn eerste gemeente had Beets het druk, want hij moest er iedere week driemaal preeken en aangezien van hem, reeds van den beginne af aan groote verwachtingen gekoesterd werden als kanselredenaar, moest hij van zijn preeken zeer veel werk maken, ook dewijl hij des zomers, door veel aanzienlijken (uit Haarlem, Amsterdam en andere gemeenten), die dan op hun buitenplaatsen te Heemstede vertoefden, gehoord werd. Voor letterkundigen arbeid restte hem niet veel tijd, wat begrijpelijk is en wat zijn dichten betrof schreef hij: ‘Bij de veelheid, de nieuwheid, den hoogen ernst der bezigheden van mijn leeraarsambt geraakte de beoefening der poëzie in de eerste plaats wel wat op den achtergrond.’ Maar hoeveel drukte hij ook had, die hem verhinderde met kracht aan letterkundige voortbrengselen te werken, de studie liet hij niet varen en in verband met zijn werkkring vertaalde hij uit het Hoogd. van E.G.A. Böckel; Het leven van Jezus. Stichtelijk huisboek, dat in 1841 te Haarlem, maar zonder zijn naam, het licht zag. In 1843 gaf hij: Christelijke lesjes voor jonge kinderen. (Haarl.) Dit boekje draagt den naam des auteurs niet. De voorrede van dezen eersten druk is geteekend B. Andere drukken, dragen den naam van Beets. De Kruiswoorden. Zeven lijdenspreeken, (Haarl. 1843. Vijfde druk, Utr. 1905). 1845: Twaalf preeken. (Haarl.) 1846: De Christen bij en op het ziekbed. Woorden van bestuur en vermaning in onze dagen, (Haarl.) 1847: De herstelde kranke. Woorden van bestuur en vermaning, (Haarl.) Dit en het voorgaande werkje, werden in het Duitsch vertaald door J.F. Meye, Hamb. 1862. In 1879 verschenen ze, vermeerderd met enkele opstellen uit de Stichtelijke Uren te Amsterdam onder ten titel: Lectuur voor het ziekenvertrek. De rijke dwaas en de rijkdom in God. Oudejaarsavondpreek 1846. Chronol. kaart voor de gesch. van het volk van Israël, (Utr.) 1848. Stichtelijke Uren. 1sten jg. Achtereenvolgens verschenen tot 1851 (Haarl.) | ||||
[pagina 382]
| ||||
4 deelen. Nieuwe reeks (Haarl. 1858-1860, 3 dln.), het 8ste dl. zag het licht te Amsterdam in 1876 en het 9de deel verscheen eveneens aldaar in 1884. De 4 eerste deelen werden verbazend veel gelezen door Christenen van allerlei richting, maar alle deelen, in keurigen stijl, tintelen van innige godsvrucht. Steeds kunnen ze met vrucht ter hand worden genomen en altijd zullen ze blijven stichten. In 1859 zag het licht te Haarlem, Kleine verzameling uit de stichtelijke uren. Een bloemlezing uit de 4 eerste deelen, vertaalde de rondreizende prediker F. Meijering - agent des Rheinischen Provincial Ausschusses für innere Mission - onder den titel Erbauungs-stunden, (Bonn. 1858). Merkwaardig is het oordeel dat er over uitgesproken werd door Dr. D. Chantepie de la Saussaye, destijds predikant bij de Walsche gemeente te Leiden, in zijn, ten jare 1860 d.t.p. verschenen: ‘La Crise religieuse en Hollande. Souvenirs et impressions, als hij zegt; ‘Ce receuil peut être consideré comme la première apparition du principe éthique dans le Réveil, comme l'inauguration d'une littérature Chrétienne hollandaise et moderne. Beets a nationalisé le Réveil.’ Wat aangaat den inhoud der 1ste aflevering, daarover zegt de schrijver zelf: ‘misschien dragen zij over het geheel genomen den stempel van eene meer praktische richting van mijnen geest.’ Op die practische richting van zijn geest had grooten invloed geoefend de beroemde prediker bij de Presb. gemeente te Londen John Angel James, van wien hij enkele geschriften vertaalde, als: Geschenk van een Christel. vader aan zijn oppassende kinderen, naar den 14den druk van het Eng. werk, (Amst. 1844). Het Huisgezin, naar den 7den druk van het Eng. werk, (Amst. r844), en later nog: De Christel. belijder. (Amst. 1856). Met William Wilbeforce (1759-1833) heeft James krachtig meegewerkt om de godsdienstige overtuiging aan de waarheid van Gods woord, in Beets gewekt door zijn ouders, versterkt door Polman, zijn zuster Dorothea en de lezing van Bilderdijk's geschriften, al meer en meer te bevestigen. Ongetwijfeld moet ook als een gevolg van die neiging voor het practische Christendom bij Beets, beschouwd worden dat hij, ofschoon trouw aan de belijdenis der Nederl. Herv. Kerk in den geest van het réveil zijner dagen, niet in de allereerste plaats is geworden een voorvechter voor de handhaving der leer, maar dat hij zich bij voorkeur getrokken gevoelde tot hen, die opgingen in Christel. philanthropischen arbeid en in inwendige zending. Zeker vindt men in zijne, in dezen tijd verschenen preeken, de dogmatiek nog op den voorgrond geplaatst, maar later is het hem bij voorkeur te doen geweest om de ontwikkeling van het zedelijk godsdienstig leven. Die overtuiging, dat het zedelijk godsdienstig leven moest ontwikkeld worden, is zeker mee de hoofdzaak geweest, dat hij met Doedes en de la Saussaye, het tijdschrift Ernst en Vrede heeft opgericht. Immers zou de hoofdinhoud van dit tijdschrift zijn: ‘Onze Nederl. toestanden, in kerk, wetenschap en maatschappij, uit het bepaalde oogpunt dat zij het ethische noemden, te beschouwen; het Christendom uit de louter godsdienstige sfeer in de zedelijke sfeer over te brengen, of liever van het leerbegrip, de zedelijke zijden aan den dag te leggen en de leer te doen worden waarheid en leven’. In den eersten jaargang (er zijn er niet meer dan zes verschenen n.l. van 1853-58) komt van Beets voor, de aankondiging van Dr. E. B Swalue's, ‘Preken | ||||
[pagina 383]
| ||||
voor zeelieden, ten gebruike aan boord’. Verder vindt men in dit 1ste deel, benevens in het 2de tot het 4de, bijbelstudiën en een viertal preeken, die later onveranderd in de Stichtelijke Uren van 1858 en 59 aangetroffen worden. Dl. V en VI bevatten niets meer van hem, alleen prijkt op het titelblad nog zijn naam. Dan, laten we, om de tijdsorde, waarin zijn bepaald theol. geschriften verschenen zijn, terugkeeren tot 1848. Onmiddellijk op het 1ste dl. der Stichtelijke Uren volgde: Des Christens schuld aan den heiden. (Eene zendingsrede Haarl.), en in 1849 gaf hij uit: Houdt dat gij hebt, eene preek gehouden in Nederland (1848), 331 jaren na het optreden van Martin Luther, 200 jaren na den Munsterschen vrede, (Arnh.) In deze leerrede komt op treffende wijze zijn verdraagzaamheid uit tegenover zijn R. Kathol. landgenootenGa naar voetnoot1). Achttien Juny 1849. Een woord op den jongsten dank- en bededag, gesproken door een Evangeliedienaar (Haarl.) Des heidens loon aan den Christen. (Een zendingsrede, Haarl.) In volgende jaren zagen het licht: Fantasie en werkelijkheid met betrekking tot het openbaar onderwijs. Openlijk schrijven aan Dr. H.J. Spijker (Haarl. 1852). Dit geschrift werd door Beets gericht tegen een door den Amsterdamschen predikant in het Maandschrift voor den beschaafden stand geplaatst opstel: Een woord over schoolonderwijs in verband met het onderwijs der kerk, ter beantwoording van de vraag wat er op de Noord-Hollandsche predikanten vereeniging met betrekking tot het schoolonderwijs gebeurd, gesproken of getwist moge zijn (13 Mei 1851Ga naar voetnoot2). Paulus in de gewichtigste oogenblikken van zijn leven en werkzaamheid voorgesteld. (Haarl. 1853Ga naar voetnoot3). Beets droeg dit geschrift op aan de synodale commissie der Nederl. Geref. Kerk in Zuid-Afrika, omdat hij door hun toedoen benoemd was tot hoogleeraar a/h. theol. seminarium te Stellenbosch, voor welke onderscheiding hij evenwel bedankte, wat hij nogmaals deed in 1853, toen hij ten tweeden male gekozen werd. Een leeuw op de straten. (Zendingsrede, Haarl. 1854). Uit deze rede, uit die welke hij in 1848 en '49 gehouden had, als mede uit: 's Heilands goedkeuring op de Christelijke zending (1858); Laat ons het goede doende niet vertragen (1865) en Een lied op het jaarfeest der Utr. Zendingsvereeniging (1871), blijkt de groote, de warme liefde, die Beets koesterde voor de zending. Het zendingswerk lag hem steeds na aan het harte en met zijn vriend den predikant van Hemmen, O.G. Heldring, was hij eveneens een groot voorstander van en ijveraar voor de nationale zendingsfeesten. (Dyserinck. ll. blz. 139-41). De blijvende Heiland. (Afscheidsrede te Heemstede, Haarl. 1854). 13 jaar ruim is Beets in zijn eerste gemeente werkzaam geweest. In 1849 had hij voor een op hem naar Middelburg uitgebracht beroep bedankt, maar toen de Utrechtsche gemeente hem riep, nam hij aan. Met Matth. 28:20 preekte hij den 25sten Mei (Hemelvaartsdag) zijn afscheid, terwijl hij zich den 11den Juni d.a.v aan zijn nieuwe standplaats verbond. | ||||
[pagina 384]
| ||||
Nog geen twee jaar was hij hier, toen zijn vrouw den 8sten Mei 1856 overleedGa naar voetnoot1). Deze gebeurtenis besprak hij in een vroegpreek voor zijn gemeente, den 18den Mei, toen hij preekte over Rom. VIII:28; welke leerrede het licht zag te Haarlem onder den titel: Lijden, dienstbaar aan eeuwig heil. Kort begrip der Chr. Heilsleer. (Niet i/d. handel, Utr. 1857). Het volmaakte werk der lijdzaamheid. (Haarl. 1858). Niet in tel. Godsd. tractaatje, Rott. 1860. God ons betrouwen. Woorden gesproken in de Utr. dank- en bedestond enz. Utr. 1860. Voor henlieden geen plaats. Leerrede gehouden op den eersten Kerstdag, (Haarl. 1863). Twaaftal leerredenen. (Haarl. 1863). Gods Woord Waarheid. Leerrede, Zeist 1865. De Wandel met God. Leerrede gehouden den Zondag na het overlijden van den eerw. S.G. Jorissen, em. predt. te Utrecht, (Utr. 1865)Ga naar voetnoot2). Zestal leerredenen. (Zeist 1865). Waakt en bidt. Leerrede over Matth. 26:41, ter bev. van Lidmaten, (Utr. 1867). De Martelaren. Vaderl. herinneringen a/d. Herv. gem. b/d. viering v/d. gedenkdag der Kerkhervorming. (Utr. 1867). De Kerk op den Vluchtheuvel. Ingewijd 19 Juni 1870, (Haarl. 1870). In de avondgodsdienstoefening van dien dag, werd door Beets, dit gedicht voorgelezen. Zestal Kerkredenen. Uitgesproken onder den indruk der tijdsomstandigheden, (Utr. 1870). Lijden, de weg tot heerlijkheid. Kerkrede op den 2den Paaschdag (1 April) 1872, (Utr. 1872). Geschenk aan jonge Lidmaten der gemeente van Christus. (Utr. 1872). Tabitha. Leerrede na de begrafenis van Mejonkvr. A.H. Swellengrebel, (Utr. 1874). Was er, toen Beets nog geen jaar te Utrecht gearbeid had, sprake van dat hij misschien benoemd zou worden tot opvolger van den hoogleeeraar Dr. Niermeyer, die den 10den April 1855 gestorven was; maar was destijds die eer te beurt gevallen aan den Rotterdamschen predikant Dr. J.J. Prins, den 14den Sept. 1874 zag hij zich aangesteld tot opvolgerGa naar voetnoot3) van Prof. Dr. Bern. ter Haar, die om gezondheidsredenen zijn professoraat had neergelegd, en wel om les te geven in de kerkgeschiedenis en de Chr. ethiekGa naar voetnoot4. Den 16den Maart 1875 aanvaardde hij, met een inaugureele rede | ||||
[pagina 385]
| ||||
over Karakter, Karakterschaarschte, Karaktervorming zijn ambt. ‘Dit onderwerp, behoorende tot het gebied der menschkunde, was door hem gekozen, omdat in de hem toegewezen vakken voor hooger onderwijs de Mensch het voorwerp der beschouwing was op het gebied der zedekunde, en de Menschen, op dat der kerkhistorie’. Toen Beets als professor optrad, was hij bijna 61 jaar en zoo gebeurde het, dat hij slechts 9 jaar als hoogleeraar werkzaam is geweest. Bij de behandeling der kerkhistorie lei hij den nadruk op de karakteriseering der groote figuren, die als de middelpunten konden worden beschouwd van de door hem behandelde tijdvakken, waaromheen dan de andere tijdgenooten werden gegroepeerd. Meer echter dan de door Beets gegeven lessen in de kerkgeschiedenis, boeiden die, welke hij gaf over ethiek. Wanneer hij de moraal behandelde, zoo werd mij meer dan eens door zijn leerlingen verteld, was de collegekamer immer overvol. Toch, hoe zeer de lessen over ethiek ook bevielen, al trokken ze ook de meeste studenten, nooit heeft men Beets kunnen bewegen, door den druk openbaar te maken, wat hij over dit vak doceerde. Behalve de twee genoemde vakken heeft hij af en toe ook nog bijbelschegeschiedenis en dogmengeschiedenis behandeld, terwijl hij ook nog een privatissimum hield ter oefening in de welsprekendheid. Na zijn optreden als hoogleeraar zagen van Beets op 't gebied der godgeleerdheid nog het licht:
Houdt dat gij hebt. Kerkrede op den gedenkdag der Kerkhervorming (Utr. 1876). Deze preek, ofschoon onder denzelfden titel verschenen, is een andere, dan die, welke in 1849 het licht zag. Groote mannen en ware grootheid. (Rectorale redevoering Utr. 1878). Als rector-magnificus der Utr. academie, hield Beets deze redevoering den 26sten Maart 1878, den gedenkdag van de stichting der hoogeschool. Naar veler oordeel is dit èn wat inhoud èn wat den vorm betreft, een der schoonste redevoeringen, ooit door Beets uitgesproken. Lectuur voor het ziekvertrek. (Amst. 1879). | ||||
[pagina 386]
| ||||
Levensbericht van B. ter Haar in de Levensber. van de Maatsch. der Nederl. Letterk. 1881 blz. 247 enz. Jezus ontdekt zijn verrader. (Lijdenspreek 1882). Orgelinwijding op Paaschmorgen in de Buurkerk (25 Maart 1883 Utr.) Den 13den Sept. 1884, den dag, waarop Beets 70 jaar werd, ging zijn ontslag in als hoogleeraar, waarmee voor hem het tijdperk der rust aanbrak. Dat tijdperk van rust was echter niet onvruchtbaar. Beets is blijven doorwerken zoolang hij kon. 19 jaar ongeveer heeft het nog geduurd, immers tot den 13den Maart 1903, toen hij in zijn geliefkoosd Utrecht, waar hij was blijven wonen, overleed. Den 17den d.a.v. werd hij begraven op het kerkhof buiten de stad. Een eenvoudige zerk met de woorden God is mijn licht, dekt daar het stoffelijk overschot van dezen grooten zoon van het Nederl. volk, dat hij, met de taal er van, liefhad met zijn gansche ziel. Het laatste stichtelijke geschrift dat van hem het licht zag, verscheen te Utrecht in 1892, onder den titel van De man van Smarten, de Heer der heerlijkheid. In zes maanden tijds was de eerste oplage reeds uitverkocht, zoodat een tweede druk noodig werd. Feitelijk is het een bloemlezing uit zijn Stichtelijke uren, en in de voorrede er van zegt hij: ‘Wat in de laatste jaren van mijne, misschien al te milde hand, in 't licht is verschenen, is, ofschoon ik hopen durf niet onstichtelijk, hoofdzakelijk van letterkundigen aard geweest. Eene behoefte was het mij, nog eens een boek te geven, dat mij met vroegere en latere geestverwanten op godsdienstig gebied in dezelfde intieme betrekking stelde.’ Stipten we boven reeds aan, dat Beets zeer ijverde voor de zending in 't algemeen, ook aan inwendige-zending deed hij veel. Met zijn intiemen vriend Heldring stichtte hij in 1848 het asyl Steenbeek en eveneens stond hij dien innig vromen prediker van Hemmen ter zijde, bij het in het leven roepen der huizen Talitha Kumi (1856), Bethel (1861), van de normaalschool voor onderwijzeressen in Christelijken zin en geest (1864) en van de kerk op den Vluchtheuvel. Dat een man van zoo'n godsdienstige overtuiging als Beets bezat, zich getrokken gevoelde tot het Chr. onderwijs, spreekt van zelf en aan den schoolstrijd heeft hij een werkdadig aandeel genomen, zoowel op de najaarsbijeenkomst van ‘Christelijke vrienden’ te Amsterdam Oct. 1848, als een paar jaar later op de vergadering van Noordholl. predikanten in de hoofdstad, van welke vergadering hij secretaris was (Mei 1851). Beets wilde een Prot. school, voor de Protest. jeugd met een Protest. onderwijzer. De bekende strijd, dien hij in zake de school gevoerd heeft met Mr. Groen van Prinsterer, en die er hem eindelijk toebracht den 18den Jan. 1870 zijn lidmaatschap der vereeniging voor Chr. nat onderwijs op te zeggen, was een gevolg van het besluit der 8ste verg. voor Chr. nat. onderwijs, op 19 en 20 Mei 1869 te Utrecht gehouden, waarbij bepaald was, dat in art. 23 der toenmaals vigeerende schoolwet, het woord ‘Christelijk’ zou geschrapt worden. In Plichtmatig of misdadig (Protest. bijdragen tot bev. van Chr. leven en Chr. wetenschap 1870), verdedigde Beets zich tegen het Smartelijk bericht, door Groen geplaats in zijn Nederl. gedachten. In den kerkelijken strijd was Beets tegen allen formulierdwang, hij wilde vrijheid voor allen, zoowel voor lidmaten als voor leeraars. Ze afschaffen wilde hij niet, omdat, volgens zijn inzichten, de tijd daarvoor nog niet rijp was. Een streng Gereformeerd | ||||
[pagina 387]
| ||||
man, een echte Kalvinist is Beets niet geweest, hij was meer een gevoelsman dan een dogmaticus. Innig godsdienstig als hij was, heeft hij immer het geloof zijner jeugd, als een dierbaar pand, dat hem overgeleverd was, bewaard; immer gevoelde hij zich in de nabijheid Gods, die voor hem was het één en het al. De tijden die komen, zullen uitspraak doen over de vraag, aan wien het vaderland en de wetenschap meer verplichting hebben aan den theoloog Beets, dan welaan hem als taalgeleerde? Was hem op jeugdiger leeftijd, dan waarop hem nu de professorale toga om de schouders werd gehangen, de eer te beurt gevallen van een hoogleeraarschap in de Nederl. taal en letterkunde, waarschijnlijk had hij dan verdienstelijker kunnen zijn dan hij nu geweest is voor die taal, die zooveel aan hem verplicht is, die hij zoo lief had, zoo grondig kende, waarin hij zich zoo meesterlijk wist uit te drukken. Dat tal van geleerde genootschappen aan Beets het gewoon- of eerelidmaatschap hebben aangeboden is begrijpelijk. De Maatschappij der Nederl. Letterk. te Leiden telde hem onder hare leden sedert 1841; de Vlaamsche Maatschappij; ‘de tael is gantsch het volk’ te Gent sedert 1843; de Holl. Maatsch. van fraaie Kunsten en Wetenschappen maakte hem in 1856 lid van verdienste; Oefening Kweekt Kennis bood hem in 1867 het eerelidmaatschap aan. In 1852 werd hij lid van het Prov. Utr. Gen. voor K. en W.; in 1873 eerelid. Wat hij voor dit gezelschap is geweest, teekende in hoofdzaak prof. Dr. J.J.P. Valeton Jr. in de rede, waarmee hij den 3den Juni 1903, de algem. vergadering van genoemd genootschap opende, (cf. Verslag v/h. verhandelde i/d. algem. vergad. v/h. Utr Gen. v. K. en W, Utrecht 1903, blz. 47-50). Verder was hij lid van de Holl. Maatsch. van Wetenschappen sedert 1884; buitengew. lid v/h. Fr. Gen. voor Gesch., Oudh. en Taalk; Associé van de Belg. Universiteit sinds 1885 en eerelied van de VI. Academie van af 1887. Ridder was Beets van den Nederl. Leeuw (1 Jan. 1843), ridder van de Leopoldsorde (1861), officier van de Eikenkroon (1869), ridder van den gouden Leeuw van Nassau (1878). Litteratuur: Dr. J. ten Brink, Gesch. der Noordnederl. Letteren in de 19de eeuw, bijgewerkt enz. door Taco H. de Beer. Hier wordt een lijst gegeven op blz. 340-353 van de werken, op blz. 353 van de vertalingen in proza, op blz. 354 van die werken, waarvoor Beets een inleiding plaatste of waarachter hij een narede schreef, terwijl men op blz. 355 de lijst vindt van de gedichten, die door B. gemaakt, op muziek zijn gezet. De eigenlijke biographie omvat blz. 294-339. - Nicolaas Beets door P.D. Chantepie de la Saussaye. Haarlem 1904. Tekst blz. 1-185. Bijlagen blz. 286-289. Bibliographie van Nicolaas Beets. blz. 291-342. Deze volledige lijst van Beets geschriften is bijeengebracht door Mr. D. Beets en Mejuffr. A. Beets. Dr. Johs. Dyserinck, Dr. Nicolaas Beets. Haarlem 1903 en Herinneringen aan Nicolaas Beets, in woord en beeld. Den Haag 1904. |
|