[Adrianus Becol]
BECOL (Adrianus), geboren te Dordrecht den 22sten Nov. 1715, waar hij verschillende scholen doorliep, om vervolgens den 18den Febr. 1733 te Leiden, als student in de godgeleerdheid te worden ingeschreven. Hier genoot hij het onderricht van Wittichius, Burman, Schultens en Haverkamp in de voorbereidende wetenschappen en vervolgens van T.H. van den Honert, J. van den Honert, Fabricius en Wesselius in den godgeleerdheid. Na den 27sten April 1739 door Ds. Jerem. Hollebeek uit Leiderdorp, praeparatoir te zijn onderzocht, werd hij den 26sten Juni d.a.v. beroepen als predikant te Noordwijk a/Z. en, als hij 11den Aug. door Ds. Joh. Mess peremptoir was geëxamineerd, werd hij den 30sten Aug. door dezen, met Jes. 51:16 bevestigd. Hij deed zijn intree met Psalm 27:9. Deze preek zag later het licht onder den titel van Ter inwijing van A. Becol tot Noordwijk. Leiden 1739.
Becol was achtereenvolgens predikant te Noordwijk-binnen (31 Juli 1740-Mei 1744), te Brielle (7 Juni 1744-1 Sept. 1754) en te Amsterdam van den 15den Sept. 1754, tot zijn dood, die hem den 19den Oct. 1790, op bijna 75-jarigen leeftijd overviel. Terwijl Becol te Amsterdam werkzaam was, opende hij den 29sten Juli 1766, de Noordh. synode, die in gezegd jaar aldaar gehouden werd, met een leerrede over Matth. 19:28, terwijl hij haar daarna met gebed inzegende. Nog in datzelfde jaar verscheen de preek in het licht als Leerrede ter opening van het Noordh. synode te Amsterdam. Amst. 1766.
Becol was als trouw en ijverig predikant, in de verschillende plaatsen, waar hij gearbeid heeft, zeer gezien en verwierf overal, ook te Amsterdam, ‘de kennelijkste bewijzen van hoogachting en dankbaarheid, totdat lighaamszwakheid hem noodzaakte, om in het jaar 1783 van Heeren Burgemeesteren een Proponent, ter waarneming van zijn Predikdienst, te verzoeken. Hij ging echter toen voort, in het huislijk onderwijs van jonge en meer bejaarde lieden, eene bezigheid die altijd zijn lust geweest was, waartoe hij een bijzondere geschiktheid hadt, en waarin hij tot niet lang voor zijn dood, ijverig volhardde. Uit welke Catechizatien, mannen zijn voortgesproten, die in aanzienlijke Gemeentens van ons Vaderland, tot den Predikstoel zijn opgeklommen, gelijk ook verscheiden Leermeesters in deze Gemeente. Zijne kundigheden bepaalden zich geenzins binnen den engen kring van het Godgeleerd zamenstel, altijd voorbeeldig in werkzaamheid zijnde, verwierf hij zich eene vrij groote maate van kennis in die kunsten en wetenschappen, die den waaren Godgeleerden vormen en versieren: zijne lectuur was zeer uitgestrekt; weinige boeken verlieten de