Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 1
(1907)–Lambregt Abraham van Langeraad, Hugo Visscher– Auteursrecht onbekend
[pagina 347]
| |||
[Jacobus Johannes Batelier]BATELIER of WATELIER (Jacobus Johannes), van Franschen oorsprong, was geboren in 1593. Student aan het Walsche college te Leiden, predikte hij als zoodanig voor de Rem. gezinde Walen buiten de St. Anthonius-poort te Amsterdam in Jan. 1617. Later werd hij predikant te Kralingen, waar hij vrijwillig zijn ontslag nam, dat hem gegeven werd door den heer der plaats, de dorpsoverheid en de classis van Rotterdam (d.w.z. van die, van welke zich de contra-Rem. hadden afgescheiden). Afgezet werd hij door de Z. Holl. syn. van 1619 (cf. art. 76), onder het voorwendsel, dat hij, onzuiver in de leer, schuld had bekend door zijn gemeente te verlaten en door het pamflet ‘de Weegschael’ in het Fransch over te zetten, wat evenwel niet door hem was gedaan, maar door Naeranus. Na zijn vertrek uit Kr. woonde hij te Leiden, waar hij privaat-docent was. Terwijl hij hier vertoefde, trad hij bij de Rijnsb. collegianten op als verdediger der Remonstranten, die bezoldigde leeraars hadden en op het laatst van 1634 vinden we hem in den Haag als predikant bij de Remonstranten. Ook fungeerde hij hier als boekhouder van het algem. kantoor der Broederschap. d.t.p. gevestigd. Toen Joh. Wtenbogaert den 4den Sept. 1644 gestorven was, zorgde Batelier er voor, dat de laatste gesprekken van den bijna 87jarigen grijsaard het licht zagen. Ze verschenen onder den titel van Sekere brief inhoudende een kort verhael van sommige god-vruchtige propoosten, enz. 1644. Van nature strijdlustig, zette Batelier, den kamp tegen de bestrijders van het Remonstrantisme voort en hij was ook tegenwoordig bij een twistgesprek, dat den 6den Jan. 1634, gehouden werd te Berkel, tusschen een priester en een Zoeterwouwschen kuiper Leenaert Cornelissen. Bij deze gelegenheid liet Batelier zich niet onbetuigd en van het gesprokene gaf hij verslag in Waerachtig verhael van een disputatie enz. Vooral bekend is Batelier door zijn pennestrijd, dien hij gevoerd heeft met Voetius. Al spoedig nadat deze den 3den Sept. 1634, als prof. te Utrecht was opgetreden, schreef B. zijn Examen accuratum disputationis primae et quasi inauguralis D. Gisberti Voetii ao. 1634. Anoniem verschenen, gaf Voet daartegen in 1635 uit zijn Thersites heautontimorumenos cet. (Ultraject. 1635), waarachter hij als aanhangsel had toegevoegd Mantissa, waarin hij zich zeer heftig uitlaat tegen Batelier. Voet toch was, nadat zijn Thersites voltooid was, pas tot de ontdekking gekomen, wie de eigenlijke auteur van het Examen was. Dan Batelier zweeg niet en slechts korten tijd, nadat het boek van den Utr. hoogleeraar verschenen was, zag alweer anoniem het licht: Confutatio insulsi et maledici libri, quem adversus Remonstrantes edidit Gisb. Voetius theologiae in academia Ultrajectina professor, titulo Thersitis heautontimorumeni. Het is o.a. in dit geschrift dat Batelier zegt, dat hij, noch onwettig, noch overhaast zijn dienstwerk heeft verlaten en dat hij niet de Fransche overzetting van de Weegschael heeft bearbeid. Enkele dagen slechts nadat dit boek van Batelier de pers had verlaten, verscheen van de hand van Martinus Schoock, Remonstranto Libertinus etc., in de inleiding waarvan de schrijver zeer heftig uitvaart tegen Batelier, terwijl hij in het pamflet zelf zijn wederpartij verwijt en ‘in hem allen Remonstrantschen apologeten, dat zij blijkbaar gewoon waren slechts ten deele te antwoorden op tegen hen ingebrachte beschuldigingen. Ten slotte daagt hij hem uit tot een openbaar twistgesprek b.v. te Amsterdam, wat er echter niet van gekomen is. | |||
[pagina 348]
| |||
Natuurlijk, de tijden brachten dit zoo mede, bleef ook dit geschrift van Schoock niet onbeantwoord en naamloos, evenals vroeger, zag nu van Batelier het licht: Gisberti Voetii auctoris, et professoris theologiae academia anti Remonstranticolibertinica... 1637, weldra gevolgd door het, behalve de 21 bladzijden groote praefatio, 479 bladzijden beslaande Gymnasium Ultrajectinum 1638Ga naar voetnoot1), dat den 24sten Dec. 1638 door de Utr. vroedschap verboden werd. In den strijd met Voetius, kan dit boek wel als de hoofdbron voor de gevoelens van Batelier worden beschouwd. Officiëel had Voetius langen tijd gezwegen, dan zie, daar verscheen in 1641 zijn Catechisatie over den Catechismus der Remonstranten enz. ‘waarin hij, op de 121 vragen en antwoorden van het Arm. leerboek, telkens tot waarschuwing der minontwikkelden, afzonderlijk volgen liet zijne censuren of aenmerckingen, gelijk ook sommige korte vertooninghen van de opinien der Socinianen ende andere sectaristen, ten einde daarmede te vergelijken allerlei extracten, door hem ontleend aan Remonstrantsche scribenten.’ Hiertegen schreef, maar ditmaal eens niet anoniem, Batelier zijn Verantwoording tegen Gisberti Voetii Remonstrantsche Catechisatie, waarin hij zich vooral ook tracht te verdedigen op het punt van de kwade praktijken, waarvan hij door Voetius beschuldigd wordt. Doch niet enkel en alleen hield Batelier zich bezig met het bestrijden van Voet en Schoock. Zoo had hij b.v. in 1618, onder den indruk van hetgeen de Engelsche godgeleerde Joseph Hall, in de 15de zitting van de Dordsche synode gezegd had over Rom. IX, een verklaring van dit hoofdstuk opgesteld, en als een gedeelte daarvan deed hij in 1644 het licht zien Den rechten Utlech van Jacob en Esau enz. 's Grav. 1644. De tegenschriften, die als gevolg van het verschijnen hiervan gedrukt werden o.a. van Ds. Abraham van der Heyden, werden door Batelier beantwoord met Het helder licht over Rom. IX, enz. Rott. 1648, en wanneer de Leidsche predikant Bern. van Wijngaarden, dit geschrift bestreed, dan gaf hij daartegen uit De krachtige waerheyt van den rechten zin van 't 9de ende met eenen van het elfde cap. totten Romeynen.... 's Gravenh. 1649, terwijl later, en wel in 1651 nog verscheen: Verklaringhe van de staet der Heydenen enz. Gaarne had (dit toch blijkt uit zijn nog bewaarde briefwisseling) Batelier gezien, dat ook andere Remonstranten hadden deelgenomen aan den strijd met Voetius, door hem zoo krachtig gevoerd, doch waarin hij o.i. op theol. gebied niet tegen den buitengewoon geleerden en belezenen Voetius was opgewassen. Toen den 28sten Juni 1658, Arnoldus Geisteranus was overleden, gaf Batelier een preek uit Lyckpredikatie uit 1 Thess. IV:13, 14. 's Gravenh. 1654. Leerden we Batelier kennen als een zeer strijdlustig man, die met zijn gansche ziel de beginselen der Remonstranten was toegedaan en die waar en zooveel hij maar kon verdedigd heeft, iets wat hem waarlijk niet ten kwade kan worden geduid, wel wat eigenmachtig en eigenzinnig is hij te werk gegaan bij het beroepen van een opvolger van Geisteranus, in het breede meegedeeld door Ds. Tideman t.a.p. blz. 52 en 53. | |||
[pagina 349]
| |||
In den Haag was Batelier over het algemeen zeer gezien. Zoo was zijn tractement (f 400) dewijl hij een groot gezin had, vermeerderd met een toelage van f 200, welk bedrag later verhoogd werd tot f 300. Ook had hij vrije woning. In 1666 werd hij, met behoud van zijn tractement, wegens zwakheid, van zijn dienst ontslagen. Hij stierf den 28sten Juni 1672. Behalve de reeds genoemde boeken, gaf hij nog uit:
Vindiciae Miraculorum, etc., waaraan hij den 23sten Jan. 1672 de laatste hand legde, doch dat pas in 1674 te Amsterdam werd gedrukt. Batelier bestrijdt hierin de zienswijze van den auteur (Spinoza) van het tractaat Theologo-Politicus. Hij acht hem gevaarlijk ‘vooral voor jonge menschen, omdat hij, onder den schijn van erkenning der H. Schrift inderdaad het gezag dier oorkonden hadt ondermijnd.’ In de geschiedenis van het Remonstrantisme beslaat Batelier een voorname plaats. Hij is een man geweest van beteekenis. Litteratuur: Die Haghe 1903. Dr. B. Tideman in een studie de Remonstranten te 's Gravenhage in de 17de eeuw. bl. 18-61. voor ons doel blz. 45-55. Een fraai portret van Batelier, komt hier voor tegenover blz. 46. Dr. A.C. Duker; Gisbertus Voetius, 2de dl. 1ste stuk. Leiden 1904. blz. 26-70. J. Tideman; De stichting der Rem. broederschap. Amst. 1871. dl. I. blz. 209: dl. II. blz. 283; 84; 91 en 321. Cat. van handsch. o/d. bibl. der Rem. Geref. gem. te Rotterdam. Amst. 1869, nos. 145; 693-703; 1739. |
|