[Jacob Baselius]
BASELIUS (Jacob), geboren te Bergen op Zoom, was de zoon van Samuël, die den 21sten Mei 1598 werd ingeschreven als literator aan de universiteit te Leiden. Deze datum bewijst het foutieve der opgave in het Arch. v. Nederl. Kerkgesch. dl. VII. blz. 68, waar we vinden, dat Samuël pas in 1597 het levenslicht aanschouwde. En dat hij, Jacob, niet vóór den 8sten Dec. 1623 zou gedoopt zijn, is waarschijnlijk evenzeer met de waarheid in strijd, omdat hij den 27sten Febr. 1638 te Leiden werd ingeschreven als student in de philosophie en wel op 17 jarigen leeftijd. Hieruit volgt dat hij in elk geval in 1621 op de wereld moet gekomen zijn.
Te Leiden woonde hij bij Boxhorn, die in 1633 buitengewoon hoogleeraar geworden was in de welsprekendheid. Dezen heeft hij ‘in het opteikenen van de ondersogte Oudheden met oog, hand en pen gedient’, waardoor hij zich ‘uitnemend in de wetenschap der selve geoeffent had sulx dat hij voor sig een schat vergaderde, uit welke daer na zijn Sulpitius Belgicus voortgekomen is’ (Voorreden van de door M. Leydekker in 1700 bezorgde uitgave van Boxhorn's; Nederl. Hist.)
Naar 't schijnt heeft hij zeer veel, misschien wel de bekostiging van zijn studie te danken gehad aan de regeering der stad B. o. Z. Immers lezen we in de opdracht van zijn Sulpitius, aan de regeering dezer plaats: ‘Tantum abest ut illorum (beneficiorum) immemor sum, ut potius hisce publice praedicam et agnoscam, me non postrema loca habere, quod ut me vestratem nativitas, ita vestrum beneficia vestra fecerint.’
Terwijl hij student was, beoefende hij ook de dichtkunst, waarvan ons een paar vrij goed geslaagde proeven zijn bewaard gebleven in Lijckclachten over het afsterven van den Eerwaerdigen, God-zaligen ende Hooghgeleerden D. Festus Hommius enz. (Leyden 1642). In dit bundeltje vinden we sub V een 52regelig gedicht, terwijl we op blz. XII, van een te Leiden in 1643 gedrukt geschriftje Verscheyden Lyckklachten over den waeren leeraer en man Gods Lodewyk de Dieu enz. een 112regelig gedicht van Baselius aantreffen, gewijd aan de nagedachtenis van dezen Leidenschen prediker. Wat we in beide gedichten lezen, geeft ons de overtuiging dat B. met Hommius en met de Dieu, veel op had. Naar zijn geboorteplaats teekent hij Bergizomio-Brabantus.
Na volbrachte studie, werd hij proponent bij de classis van Tholen en Bergen op Zoom en den 16den Sept. 1646 werd hij beroepen te Kerkwerve om hier den 28sten Oct. d.a.v. zijn intrede te houden. Hier huwde hij den 20sten Juli 1649 met Elisabeth Dodius, dochter van Petrus, die den 12den Sept. 1669 te Zierikzee in den ouderdom van 82 jaar stierf (Josua van Iperen; Hist. redenvoering bij het ontdekken der gedenknaalde; opgericht ter eere vatz Jos. v. Miggrode enz. Amst. 1774. blz. 174).
Van zijn hand is afkomstig Sulpitius Belgicus, sive historia religionis, instauratae, corruptae et reformatae in Belgio et a Belgis a nato Christo ad annum 1500. Lugd. Bat. D. Lopez de Haro. 1656.
Ofschoon op den titel hebbende het drukkersmerk der Elzeviers, is het evenwel gedrukt door S. Matthys te Leiden. Na een opdracht aan het stadsbestuur van B. o. Z. en een voorrede volgen eenige Lat. gedichten.
Van dit boek verscheen een overzetting in onze taal te Utrecht in 1700 bij Herm. Ribbius, bewerkt door Melchior Leydekker en door dezen geplaatst achter zijn vernieuwde uitgave van Boxhorn's Nederl. Historie, blijkende uit het titelblad, waarop we lezen: Hier is by gevoeght den Nederl. Sulpitius, van Jacobus Baselius, of de Historie van de chr. godsdienst in Nederlant ingestelt, bedorven en gesuivert;