Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 1
(1907)–Lambregt Abraham van Langeraad, Hugo Visscher– Auteursrecht onbekend
[pagina 328]
| |
[Jacob Baselius]Baselius (Jacob minor), geb. omstreeks 1563 in Vlaanderen als de zoon van Jacob Baselius major (die zich gewoonlijk teekent J. Baselius zoon van Joris d'Oude), kwam in 1579 te Leiden, waar hij werd toevertrouwd aan de leiding van Nic. Stochius den rector, bij wien hij bleef tot Nov. 1581. Teruggekeerd in Vlaanderen, wordt van hem gewag gemaakt in de acta van de classis Brugge van den 14den Nov. 1581 en werd hij in 1582 beroepen te Nieuw-Munster, welk beroep evenwel werd afgeslagen, omdat hij aan die van Brugge als proponent verbonden was en ook dewijl hij nog niet ‘tot het Ministerie’ gepromoveerd was. Den l6den April 1582 deed hij een propositie en werd aan die van Brugge, St. Pieter en Damme opgeleid om hem te examineeren, wat plaats had den 3den Juli, bij welke gelegenheid bleek dat hij, ofschoon nog niet geheel en al tot den dienst toegelaten, toch al enkele werkzaamheden had verricht. Hierover ontstond eenig verschil; maar 't werd bijgelegd en Baselius deed zijn propositie, werd geëxamineerd, geordend en tot den predikdienst bekwaam geoordeeld, waarna hij te Brugge gekomen is, alwaar hij, zooal niet voordurend, dan toch eenigen tijd gewoond heeft ten huize van Jhr. F. Leijs. Hier, te Brugge, heeft Baselius zich manmoedig en waardig gedragen en hij is er onvermoeid werkzaam gebleven tot den 25sten Mei 1584, toen de stad, door den prins van Chimay aan Parma werd overgeleverd. Vermoedelijk heeft hij zich, nadat hij zijn gemeente verlaten had, nog eenige maanden in de Z. Nederlanden schuilgehouden, ten einde te zien hoe 't verder met de zaken loopen zou. Althans in het begin van 1585 was hij te Brussel, maar toen ook deze stad den Spanjaarden in handen gevallen was, moest hij opnieuw elders een goed heenkomen zoeken en het is zeer begrijpelijk dat hij het, dewijl België voor hem niets meer bood, verliet en naar Bergen op Zoom de wijk nam, waar zijn vader destijds als predikant dienst deed. Zelf vermeldt hij dit, als hij in zijn in 1603 te B. op Zoom verschenen hoekje De obsidione Bergopzomii in de praefatio schrijft: ‘Mense Martio proximo, octodecim anni sunt, quod me Bruxella profugum, in vestram civitatem hospitem et peregrinum receperitis, et Publico, quo hic fungor, Muneri admoveritis.’ Dewijl in de acta van de voorm. classis Tholen en Bergen op Zoom, volstrekt niets vermeld staat van de toenmalige werkzaamheid van Baselius te Bergen op Zoom, vermoed ik, dat hij er destijds slechts enkele malen zal hebben gepreekt, doch dat hij volstrekt niet als vast predikant aan de gemeente d.t.p. zal zijn verbonden geweest. Lang heeft hij zeker niet in de stad vertoefd, want al betrekkelijk spoedig is hij als predikant opgetreden te Enkhuizen. Terwijl hij hier was, woonde hij de part. N. Holl. synode bij, die in 1586 te Edam gehouden werd en op een samenkomst van de gedeputeerden der kerken van N. en Z. Holland, gehouden te Leiden den 11den en 12den Maart 1586, werd hij met anderen benoemd om, indien de geschillen, tusschen de prov. synode van N. en Z. Holland ter eenre en die van de kerk te Leiden ter anderer zijde, in de aanstaande nat. synode der geünieerde provincien ‘ofte eenigen anderen tsaemencomsten, die zijne Extie als goeuerneur deser landen om kerckelicken zaecken metter hulpe Gods bijeengeroepen’ zal, niet zouden bijgelegd worden, lid te zijn van een commissie, die beproeven moest, genoemde geschillen te beslechten (cf. Rutgers; ll. blz 565 en 566Ga naar voetnoot1). Nog in dit zelfde jaar 1586Ga naar voetnoot2) (niet in 1587, cf. Arch. v. Nederl. Kerkgesch. | |
[pagina 329]
| |
dl. VII. blz. 76), treffen wij hem als predikant aan te Bergen op Zoom, waar hij gebleven is tot zijn dood. Uit het feit, dat hij reeds zoo spoedig na zijn komst te Enkhuizen, naar de part. synode werd afgevaardigd en dat hij benoemd werd om mee te helpen ten einde de Leidsche geschillen te beslechten, mag ongetwijfeld worden afgeleid, dat Baselius een man was, wiens naam een goeden klank bezat en die beschouwd werd als ervaren in kerkelijke aangelegenheden. Van 1595 tot 1603, zijn door den Amsterdamschen kerkeraad tal van pogingen aangewend om Baselius als predikant te krijgen, doch wat ook gedaan werd, hij is te Bergen op Zoom gebleven (cf. Archief voor Ned. Kerkgesch. dl. VII, blz. 77-82 en blz. 91 en 92, waar door prof. Rogge, uitvoerig over deze aangelegenheid wordt gehandeld, Acta cl. Th. en B. op Zoom, 27 Dec. 1595; 16 April 1596 - wat hier wordt mededeeld is hoogst belangrijk - 19 Juni, 10 Juli, 19 Juli 1603). Baselius had het te Bergen op Zoom zeer druk, want de pastorale arbeid moet er zeer groot zijn geweest, terwijl de armoede er onrustbarende proporties aannam (cf Hessels; ll T. III. p. I. no. 1404. fo 1020 en 1021, brief van den 9den Febr. 1598 en id.; no 1568. fo 1110 en 1111. brief van den 6den Juli 1603), wat de aanleidende oorzaak is geworden van de oprichting van een weeshuis, zooals hij zelf schrijft: ‘Maer dit moeten wij seggen, dat wij hebben een groote menichte van arme, ouderlooze verlatene weeskens, welcker vaders meerderen deel haer leven hebben geeyndicht, ten dienste des Vaderlants, in 't veroeveren van verscheyden steden ende inde geluckige overwinningen bij den Almachtigen zijner Excellentie na eenige jaren verscheydentlic verleent. Deze zijn bij onse diaconen hier ende daer na datse best gekonst hebben besteet, maer dicwils uijt noot by lieden die haer selven niet wel wisten te regieren, daer de arme weeskens menichmael seer roeckelooslic werden opgebracht sonder kennisse Godes in alle wulpschheit ende ongemaniertheit. Dit heeft den Eersamen Raedt, de Diaconen ende ons alt' samen beweecht niet optehouden voor wij er hadden opgericht seker weeshuys, int welcke de voorgenoemde weeskens, onder het gebiet van Godsalige lieden, eerlic ende Christelic souden opgetogen werden’ (Hessels; ll. T. III. p. II. fo 1021). Voor de oprichting van dit weeshuis, iets wat echter gelijk het boven aangehaalde duidelijk leert, niet alleen van hem is uitgegaan, heeft hij zich verbazend veel moeite getroost. Ongetwijfeld, dit blijkt uit de bestaande bescheiden, is hij de ziel van de zaak geweestGa naar voetnoot1). | |
[pagina 330]
| |
Een bangen tijd beleefde Baselius gedurende het beleg der Spanjaarden, die de stad van den 23sten Sept.-den 13den Nov. 1588 hielden ingesloten; doch waren de dagen van 't beleg bang voor hem, hij kende geen vrees en door woord en daad spoorde hij de burgerij aan om moed te houden en niet te verzaken. Aan dit bijwonen van de belegering der stad, danken wij een zijner pennevruchten. Onmiddellijk toch, nadat Parma het beleg der stad had opgebroken, stelde hij een uitvoerig verhaal op schrift van datgene, wat hij gehoord en gezien had, maar tengevolge van verschillende omstandigheden zag het pas in 1603 het licht, onder den titel: Jacobi Basilii, fil. de obsidione Berg-op-Zomii ad ejus urbis senatum commentarius. Het boekje verscheen bij J. Canin, die zich in 't zelfde jaar 1603, waarin het in 't licht verscheen, te B. op Zoom had gevestigd. Dra volgde op de Lat. uitgave een Hollandsche: De belegeringhe van Bergen opten Zoom: Beschr. ende den Eersamen Raedt der voorsz. stadt toegheeijghentGa naar voetnoot1). Schijnt Baselius het plan gekoesterd te hebben een geschiedenis te schrijven van Bergen op Zoom, hiervan is niets gekomen; maar nauwkeurig stelde hij te boek, alles wat betrekking had op de krijgsbedrijven van zijn vriend, den dapperen ritmeester P. Bax. Dat hij ook een uitvoerig verhaal opstelde van de mislukte poging, die aartshertog Albertus in 1605 in 't werk stelde om de stad te verrassen, gelijk prof. Rogge schrijft (Arch. voor Nederl. Kerkgesch. dl. VII. blz. 86 is onjuist, want toen | |
[pagina 331]
| |
Albertus in den nacht van 21 op 22 Aug. 1605 en een maand later (Wagenaar; Vaderl. Hist. dl. IX. blz. 190-192) nogmaals een aanval op de stad deed, was Baselius reeds meer dan 1½ jaar gestorvenGa naar voetnoot1), en al wat in het Hist. verhaal inh. sekere notable explooten van oorloge in de Nederl., sedert het oprichten van de companien der ritmeesteren P. ende M. Bax. Beschr. d. J. BaseliumGa naar voetnoot2), als gebeurt na Maart 1604, voorkomt, is niet van dezen Bergen-op-Zoomschen predikant afkomstig, maar van een ander. Natuurlijk is het nu ook dat het Cort verhael van de entreprinse, die Albertus ghedaen heeft op Bergen op de Zoom, welk geschrift d.t.p. in 1605 het licht zag, onmogelijk van J. Baselius minor wezen kan. Nog bezitten we van zijn hand een geschrift Grondich bericht aeng. de bulle van Clemens den 8. PausGa naar voetnoot3) enz., met opdracht aan de Staten Generaal en waarin hij scherp tegen de aflaten opkomt. Ook dit werkje zag het licht bij Canin in 1603 te Bergen op Zoom. Met de beoefening der Lat. poëzie almee heeft hij zich bezig gehouden, blijkens enkele gedichten van zijn hand afkomstig en geplaatst voor door hem uitgegevene geschriften. Uit de acta van de classis Tholen en B. op Zoom leeren we; dat Baselius, een krachtig aandeel nam aan de werkzaamheden, en vaak als praeses of scriba fungeerde. Als afgevaardigde van de classis woonde hij de Z. synodale vergaderingen bij in 1588, 1591, 1593 en 1597 (cf. Reitsma en v. Veen; ll. dl. V. reg. v, pers. i.v.) en met bewilliging van den prins, schijnt hij eenige weken te Utrecht werkzaam geweest te zijn (H. v. Rhenen; Lijste van de namen der pred. enz. Utr. 1705, blz. 28). Ook heeft hij af en toe gepreekt voor de te B. op Zoom in garnizoen liggende Walsche soldaten. | |
[pagina 332]
| |
Dat Baselius in 1599 als legerpredikant werkzaam is geweest, is ontegenzeggelijk, blijkens drie brieven van Arminius aan Joh. Wtenbogaert, van den 10den Juni, van den... JuliGa naar voetnoot1) en den 1sten Aug. 1599 (cf. Epist. eccles. et theol. fo. 99 en 100), waaruit tevens te zien is, dat hij met Arminius zeer bevriend was: ‘Saluta’ zoo toch schrijft hij ‘collegas tuas Baselium et Valeium amicos mihi amicissimsos.’ Onder zijn verdere vrienden behoorde ook de Franeker hoogleeraar en Hebraïcus Joh. Drusius, die zijn Quaestionum Ebraicarum libri tres. Fran. 1599 aan Baselius opdroeg, daarin verklarende: ‘partim ex litteris quas ad me dedisti, partim ex narratione collegae tui Marci Zuerij, sed inprimis ex munere vero munifico, quo Senatus vester ecclesiasticus me donavit, satis perspexi quo sis animo ergo labores meos.’ Deze mededeeling doet ons zien dat Baselius dus ook briefwisseling hield met Drusius, evenals met Arminins. Behalve prediken heeft Baselius te Bergen op Zoom ook onderwijs gegeven, blijkens de acta van de classis van den 20sten Febr. 1589, waar we lezen dat hij geen verlof kreeg van den magistraat der stad, om naar Delft te gaan, wat hem door de classis was opgedragen. ‘Hij schijnt (Archief v. Nederl. Kerkgesch. dl. VII. blz. 91) in 1615 tusschen Maart en 15 Oct. gestorven te zijn.’ Dit is onjuist, niet in 1615, maar in 1604 heeft hij het tijdelijke met het eeuwige verwisseld, gelijk ik reeds boven aangaf. Immers wordt ons in de acta van de cl. Th. en B. op Zoom van den.... April 1604 gezegd: ‘Opt versueck der kercke van Berghen opten Zoom dat (mits het ouerlijden Ds. Baselii) de broeders des classis zouden willen helpen haer kercke versorghen, totdat de kercke van eenen anderen dienaer sal besorght wesen’ enz., terwijl in de acta van den 30sten Dec. van datzelfde jaar, gesproken wordt van de ‘weduwe wijlen Jacobi Baselii.’ De opvolger van hem is geweest Jacobus Zuerius, die den 30sten Dec. ten overstaan van Paschasius Baers en Lambertus de Rycke, werd geëxamineerd. Afgaande op dit feit, dat J. Baselius minor in 1604 reeds gestorven is, twijfel ik of Het Hoogheliedt Salomons, overgh. in Nederl. Dichte (cf. Arch. v. Nederl. Kerkgesch. dl. VII. blz. 74 noot 3) wel van hem afkomstig is. Stellig verdient de nagedachtenis van dezen man in eere te worden gehouden. Dat hij niet tot de strenge Kalvinisten behoorde, zal moeilijk kunnen worden aangetoond en mag volstrekt niet worden afgeleid uit zijn vriendschappelijke verhouding, waarin hij tot Arminius stond. Uit niets blijkt dat hij een geestverwant der Remonstranten is geweest. Integendeel leeren we hem uit alles kennen als een beslist Gereformeerd man en bedrieg ik mij niet geheel en al, dan was hij het (Epist. eccl. et theol. fo 99) in zake de predestinatie niet geheel en al eens met Arminius. Litteratuur: Dr. H.C. Rogge; Arch. v. Nederl. Kerkgesch. dl. VII. blz. 73-92; Nederl. Arch. v. Kerkgesch. Nieuwe serie. dl. II. blz. 301-305. Epist. eccl. et theol. Amst. 1684. fo 98b. 100b. brieven nos. 48, 49 en 50. Reitsma en v. Veen; ll. dl. V. blz, 13-15; 35; 37; 41 en 43. Hessels; Eccl. Lond. Bat. Archivum. T. III. p. I. brief no. 1404 en 1568. H.Q. Janssen; De Kerkherv. in Vl. 1ste dl. Arnh. 1868. blz. 133-137. Wat v.d. Aa; ll. dl. II. blz. 152 over hem zegt is van geen waarde. Het eerste acten boek van de classis Tholen - B. op Zoom (1584-1608), bewaard wordend te Tholen. Ms. Voor hen, die meer van Baselius willen weten is het een eerste vereischte, de acta van Jan. 1586-1604 van genoemde classis na te lezen. |
|