[Jan Bakker]
BAKKER (Jan), geboren te Bolsward, studeerde te Franeker in de godgeleerdheid en werd, nadat hij zich den 19den April voor het examen had aangemeld, den 1sten Juni 1784, na een proefpreek over Joh. 5:24 geëxamineerd en tot den predikdienst toegelaten. Beroepen te Witmarsum, werd hij hier den 19den Juni 1785 bevestigd door Ds. O.C. Kutsch van Pingjum, met Tit. 2:7 en 8, terwijl hij den 26sten d.a.v. zijn ambt aanvaardde met 1 Cor. I:23 en 24. Ruim 7 jaar heeft hij deze gemeente gediend, toen hij den 27sten Oct. 1792, bij sententie van het hof van Friesland ‘vervallen werd verklaard van zijn bediening en inhabil den Lande ooit in die, of in eenige andere qualiteit weder te kunnen dienen enz.’, en den 29sten d.a.v. werd hij nu, als gevolg van die sententie, in een buitengewone vergadering van de classis Bolsward uit zijn bediening ontzet. Het feit, waarom dit gebeurde moet gezocht worden in het krachtig patriottisch optreden van Bakker. In 1795 werd echter dit vonnis, door het hof van Friesland over hem geveld, door de volksrepresentanten vernietigd en zoo verscheen hij den 13den April van genoemd jaar in de classis, verzoekende, dat ook de cl. sententie zou ingetrokken worden, waarop dan zijn herstel als predikant volgen kon. Aan dit verzoek werd door de classis voldaan en Bakker werd weer beschouwd als predikant van Witmarsum, maar nu verklaarde hij ‘in zulke gunstige omstandigheden geplaatst te zijn, dat hij van zijn ambt afzag en dat opdroeg aan zijn waardigen opvolger Jan Cannegieter.’ Ook aan dezen wensch werd door de classis voldaan en aan Bakker werd eervol ontslag verleend, waarop hij den 19den April, voor een groote menigte, met 1 Thess. 2:17, zijn afscheid preekte. Later is hij naar Amsterdam vertrokken, waar hij aan een Lat. school als
preceptor dienst deed, en er nog in 1823 die betrekking vervulde.
Hij schreef: Lofrede op Herman Venema. Amst. bij P. den Hengst 1801.
Naar aanleiding van de aanvallen, den 23sten Aug. 1796, door den volksrepresentant Hendrik Floh, Doopsgezind predikant te Enschedé, gericht op den Heidelb. Catechismus in zijn reden over de vraag of men ook aan de Joden het burgerrecht zou schenken, schreef de Arnhemsche predikant Ewaldus Kist; Aanmerkingen over de stelling van den Heidelb. Catechismus, enz. Amst. 1796. Dit geschrift werd in Nederland met vreugde ontvangen, en Kist ontving van alle kanten betuigingen van goedkeuring en dankzegging, o.a. ook van Jan Bakker, in een Brief aan den Weleerw. Zeergel. Heer Ew. Kist, pred. in de Herv. Gem. te Arnhem, betrekkelijk zijne onlangs uitgegevene Aanmerkingen, tegen den Burgerrepresentant Floh. Amst. 1796. 8o. In dit geschrift wordt Kist door Bakker geluk gewenscht met zijn welvolbrachte taak, geprezen om zijn ijver en het treffend voorbeeld door hem aan zijn ambtgenooten gegeven, terwijl hij kortelijk zijn gedachten ontwikkelt, die hem, onder het herhaald lezen dier aanmerkingen, voor den geest waren gekomen. Ook deelt liij verscheidene waarnemingen mee over de verdraagzaamheid en de noodzakelijkheid der zelfkennis, ter ware beoefening van het christendom.
Litteratuur: Boekzaal. 1784a. blz. 699; 1785b. blz. 99 en 100; 1792b. blz. 659 en 660; 1795a. blz. 667-669; Dr. S.D. v. Veen; de Geref. Kerk van Friesland in de jaren 1795-1804. Gr. 1888. blz. 16. noot 1. Dr. G.D.J. Schotel; Kerkel. Dordr. 2de dl. Utr. 1845. blz. 661-663. v.d. Aa; ll. dl. II. blz. 65 en 66.