[Theodorus Avinck]
AVINCK (Theodorus), was geen theoloog van professie, maar een godzalig man. Hij was een dier ouderlingen, zooals er oudtijds de kerk gediend hebben met groote eere, dewijl zij in waarheid bekwaam waren om te leeren. De Amsterdamsche gemeente mag roem dragen op N.S. van Leeuwarden de Utrechtsche mag dit op mannen als Justus Vermeer en Theodorus Avinck. Als een waardig ouderling legde Avinck zich toe om door te dringen in de kennis der leer.
In de onderlinge bijeenkomsten der broederen, die met goedvinden van den kerkeraad gehouden werden, handelden zij over de dingen van het koninkrijk Gods. In dien kring was Avinck een man van beteekenis. Naar zijne woorden werd gaarne geluisterd. Bij voorkeur sprak hij over de werkzaamheid des geloofs en zijne verhandelingen werden niet zonder zegen ontvangen. Zoo hoog waardeerden zijne vrienden hetgeen hij leverde, dat zij er op aandrongen het door den druk gemeen te maken. Aan zooveler verzoek kon Avinck geen weerstand bieden. Dus werd tot uitgave besloten. Reeds was een bundel voor de pers gereed, toen hij op zijn voornemen terugkwam, daar Ds. de Leeuw, destijds te Utrecht, later te Amsterdam, een bundel leerredenen uitgaf, waarin vrijwel hetzelfde werd behandeld. Zijne vrienden, daaronder zelfs predikanten, die zijn manuscript gelezen hadden, bleven echter aandringen op de uitgave. Zij oordeelden, dat er kleine veranderingen konden worden aangebracht en enkele stukken konden worden weggelaten. Dus liet hij zich bewegen in de hope anderen van nut te kunnen zijn. Zoo verscheen het 1ste stuk van het eerste deel zijner Practikale verhandelingen. Hij handelt daarin over: de dierbare noodiging van den Heiland; de noodzakelijke bewerking van den HG.; de rechte evangelische verootmoeding en de volheid der algenoegzaamheid van den gezegenden Middelaar. Zelf verklaart hij wars te zijn van alle platte taal. In den tekst plaatste hij hier en daar aardige versjes.
Op dit eerste stuk volgde daarna een tweede. Echter niet zoo spoedig, als hij gedacht had, daar hij door de ziekte en het overlijden zijner echtgenoote Petronella Elisabeth Du Pré, verhinderd werd in de uitvoering van zijn voornemen. Dit tweede stuk bevatte verhandelingen over: het groote voorbeeld van het geloof in den held Abraham; de Godonteerendheid en zielschadelijkheid van het ongeloof, het Godverheerlijkende en voordeelige van een sterk geloof. Ook wijdde hij een overdenking aan: de nedergebogen Christen zich oprigtende door het geloof, naar aanleiding van het verlies zijner vrouw; om ten laatste stil te staan bij: het geloovig gezicht van Gods heerlijkheid aan het heilig avondmaal.
Deze twee bundels verschenen te Utrecht de eerste in 1779, de tweede in 1780. In 1774 had echter reeds een tractaat van zijne hand het licht gezien over Het geestelijk en verstandig Psalmzingen. In 1787 verscheen nog een vervolgbundel op zijne Practikale verhandelingen.
Avinck zelf was toen niet meer onder de levenden. Zijn tweede vrouw Gerarda Carolina Römer, stond toe, dat deze uit zijne schriftelijke nalatenschap zou worden