Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 1
(1907)–Lambregt Abraham van Langeraad, Hugo Visscher– Auteursrecht onbekend[P.J. Sylvius Austro]AUSTRO SYLVIUS P.J. (P.J. Semmes van Suyderwoude of P.J. Simmes v. S.). In het Album Stud. der Leidsche-universiteit komt voor op kolom 37, als ingeschreven den 25sten September 1593, bij de theologische faculteit: ‘Petrus Jacobi van Sinderwoude.’ Er behoeft geen twijfel te bestaan of voor Sinderwoude moet Suiderwoude gelezen worden en is de persoon, die in September 1593 te Leiden kwam om er in de godgeleerdheid te studeeren, en hij, wiens naam aan t' hoofd van dit artikel prijkt, één en dezelfde. Na volbrachte studie is hij naar Edam gegaan, waar hij eenigen tijd als onderwijzer (rector) heeft gefungeerd, totdat hij in 1600 of 1601 predikant | |
[pagina 271]
| |
is geworden te Hoogkarspel. Immers lezen we in art. 10 der N.H. synode, ten jare 1601 gehouden ‘Personen, van nieus tot den dienst toegelaten..... Bij die (v.d. classe) van Enchuysen..... Petrus Jacobi, ghewesen rectoor tot Edam, voor die van Hoochcaspel’. Hier is hij werkzaam geweest tot 1617, toen hij naar Wijdenes toog alwaar hij gearbeid heeft tot 1623, in welk jaar hij naar Venhuizen ging. Van hier vertrok hij als predikant niet meer, want in 1642 kreeg hij zijn emeritaat, om 5 jaar daarna, in 1647 n.l. te sterven. Naar zijn geboorteplaats Zuiderwoude, noemde hij zich steeds Austro-Sylvius, ofschoon uit de initialen P.J. v. S. moet afgeleid worden dat hij ook wel ‘van Suiderwoude’ schreef. Als afgevaardigde uit de classis Enkhuizen, woonde hij in 1608 de synode bij, die in dat jaar te Hoorn gehouden werd. Sylvius behoorde tot de Gereformeerde partij, wat blijkt uit de geschriften, die hij vertaalde. Hij was een ijverig aanhanger van de leer der praedestinatie. Oorspronkelijk werk leverde hij weinig; op een enkele uitzondering na, tellen we niets anders dan door hem vertaalde geschriften. De leere van de predestinatie.... door D. Tossanum. Overgez. uyt de lat. tale in de nederl. Amst. bij Bar. Adriaensz. 1611, achteraan volgen nog: Sekere articulen tot verdedinge van de verwerpinge, ghedisputeert onder Tossanus 19 en 20 Nov. 1586. De leere der waerheyt van Godts eeuwighe Predestinatie. Beschreven door den E. Hoogh-gheleerden ende seer Godtsalighen D. Amandum Polanum van Polansdorf.... Item, noch een Corte verclaringhe desselfden Polani, over etlijcke nu ter tijdt strijdige Religions artijckelen, van Christo, van Godts eeuwighe verkiesinghe, verwerpinge der Godloosen ende van de Voorsienigheyt Gods, door vraegh ende antw. gestellet. Met een Cort inhoud der leere, die in de loflijcke Universiteyt te Basel van twistighe Religions puncten ghedreven wert. Waer van het eerste uyt de Latijnsche ende de andere Tractaetgens uyt de Hoogduytsche tale met vlijt ende trouwigheyt overgheset sijn door P.J.A. 't Amstelredam bij Barent Adriaensz. Boeckvercooper inde Warmoes-straet. Anno 1611. Deze drie geschriften zijn niet vermeld bij Dr. H.C. Rogge. Beschrijvende catalogus der Pamfl. verzameling enz. stuk II. afd. I, blz. 77 en 78. Ook niet bij v.d. Aa; Biogr. Woordenb. dl. 17, blz, 1063. Sphinx theologico-philosophica ofte de schriftuerlijcke ende philosophische tijtkoker. Amst. 1612. (Dit werk, door Austro Sylvius uit het Lat. vertaald, is oorspr. geschreven door Joh. Heidfeld. Het is ook in 't Duitsch overgezet onder den titel: Theologischer und philosophischer Zeitvertreiber. Niet vermeld als boven.) Aphorismi ofte grond-vesten der christel. religie.... door Joannem Piscatorem.... Maar nu tot sonderlingen nut overgheset, en met de schriftuerlijck: plaetsen int lange verrijckt ende verm. Amst. 1614. 8o. Apologie ofte verantwoordinghe Joh. Piscatoris op de voorbereydinghe van C. Vorstius.... Enchuysen 1614. Met voorrede van den vertaler. Van 't bestant des Nederlantschen Oorlogs, drie boecken: beschreven door Dom. Baudium.... 't Amsterdam 1616. Na den ‘Toe-eyghen brief’ hebben we hier een ‘Waerschouwinghe des oversetters aenden goetwillighen Leser’ en het is hierin dat we vinden: ‘Ende ist datmen Gods rijcke seghen, die soo lange jaren dese Landen voorspoedigh ghemaeckt heeft, wil behouden, soo ist dat sy al mede een schoon verhael daer van doet, namelijc: datmen alsdan de ware Reformeerde Religie behoort te handthaven, ende in eendrachtigheyt een Godtsaligh leven leyden. Dewijle nu dan | |
[pagina 272]
| |
dese Historie soo heerlijck is ende my grootelijcx te voren aenghepresen ende gherecommandeert, soo ist dat ick die selve (hoewel mijn professie niet eygentlijck sijnde, ende de stijl des Auteurs de mate mijns verstants verre overtreft om in gelijcke cierlijckheyt van woorden ende redenen die selve over te setten) nochthans om de groote nuttigheyt, alreede verhalet, hebbe willen vertalen, ende onse Nederlanders, die sij toegeeygent is, ende meest al duytschen zijn, mede deelen: niet twijfelende, of die selve sal met aendacht ghelesen zijnde, een beter verstant ende onderwijsinghe hun gheven, als menighe andere Historie, die onsen staet niet eens betreffet. Het welck die Alwijse Godt wil wercken in alle oprechte Patriotten onses lieven Vaderlandts tot sijner eere, ende hare welvaert ende eeuwighe saligheyt’. J. Piscatoris tractaet van de ghenade Gods, daer in ghedisputeert wert .... of Gods salichmakende genade algemeyn zy..... Item een verclaringe over de vrage hoe de mensche inde predestinacie aenghemerckt wert? 1618. Oratio Davidis Parei, professor in de H. Theologie tot Heydelbergh, van 't nationael synodens tot Dordrecht. Mitsgaders des selven oordeel, aengaende de vijf Remonstrantische artyckelen.... Wt de Lat. tale ghetrouwelijck over-gheset..... 't Amstelredam .... anno 1619. Met consent van mijn Heeren de Burgermeesteren der stadt Amsterdam. Oratie of grondige verclaringue over den 124 Psalm, Martini Lydii vervattende de bysonderste verlossinghen die Godt dese Nederlanden heeft bewesen...... Tot Enckhuysen bij Willem Wiggerts Blaeu. De voorrede aan den godvruchtigen leser, is door P.J. Austr. gedateerd den 13den Sept. 1619. Petri Molinaei verscheyden aendachtige en Godsalighe tractaten van hem selven in Fransoys beschreven, ende nu in onse Nederduytsche tale overgheset.... Amstelredam bij Hend. Laurensz. 1622. I. De beproevinghe eens gheloovighen, om sich te bereyden tot des Heeren heylich Avontmael, overgheset door P.J. Austro Silvius, blz. 1-45. II. Een voor-bereydinghe tot vasten ende leedtwesen, overgeset door den selfden, blz. 46-116. Grondige ende klare vertooninghe van het onderscheydt in de voornaemste hooftstucken der chr. religie, tusschen de Gereformeerde ende de Wederdooperen... enz. Uyt..... last des N. Holl. synodi ghemaeckt ende uyt-gegheven door Abr. à Dooreslaer.... ende P.J. Austro Sylvium. 't Enchuyzen. V.J. Camerling 1637. 4o. (2e druk. Ench. A.W. Kluppel 1649). Hoe dit boek in de wereld gekomen is en de geschiedenis er van, wordt ons duidelijk uit de acta van de N. Holl. synoden van 1626-1637. Op de synode nl. van 1626, gehouden te Alkmaar (cf. art. 27. II), kwamen ter sprake ‘de gevoelens ende lasterl. leeringen van Jaques Outerman ende syne meedestanders’ naar aanleiding waarvan gevraagd werd, hoe men 't best zou weten, wat hij leerde met betrekking tot de ‘drie goddel. weesens ende bepaelinge van het weesen des Vaders alleen in den Hemel.’ Besloten werd 1o de zaak aanhangig te maken, door den ter vergadering aanwezigen commissaris politiek Persijn ‘aen 't hoff van justitie’ te Haarlem en 2o werd aan D. Petrus Jacobi Austro Sylvius opgedragen te weerleggen zoowel het godslasterlijk gevoelen van Outerman ‘als oock van de andere dwaelingen der Minnisten in 't gemeen.’ Had hij 't werk af, dan zou het in een vergadering van predikanten | |
[pagina 273]
| |
(uit iedere classis van N. Holland één), alvorens tot de uitgave er van werd overgegaan, nomine synodi, gevisiteerd worden. Austro Sylvius liet zich de hem opgedragen taak welgevallen en trok aan 't werk, doch in 1627, zelf als afgevaardigde uit de classis Hoorn, de vergadering bijwonend, gaf hij de synode te kennen, dat hij den arbeid wel wat moeilijk vond, reden, waarom hij iemand verzocht, die hem bij de samenstelling van 't bewuste boek, de behulpzame hand zou bieden, Op dezen voorslag ging de synode echter niet in en Sylvius werd verzocht ‘te willen continueeren in 't aengevangen werck.’ Dan de arbeid vorderde weinig of niets, wat oorzaak werd, dat de synode besloot om het mondeling door Sylvius gedaan verzoek in te willigen (cf. acta syn. N.H. 1629 arts. 9; 26 en 38), hij moest evenwel aan 't werk blijven, alle materialen, noodig voor het werk, zouden hem verschaft worden en Abr. à Doreslaer werd aangewezen (art. 38) hem ter hulpe te zijn om het werk dat hij leveren zou ‘te formeeren ende in orde te brengen.’ Na deze goedgunstige synodale resolutie toog Sylvius op nieuw en met kracht aan den arbeid, waarvan 't gevolg was, dat à Doreslaer in 1630 namens hem, theses en antiheses overgaf, die door een commissie (Ds. Antonides en Ds. Sibema) uit de synodale vergadering benoemd, werden nagezien en goedgekeurd. Pas zes jaar later evenwel, nl. in 1636 hadden beide mannen het boek gereed, en bereids door een synod. commisssie goedgekeurd, kwam het ter tafel. De auteurs werden bedankt en t' werk mocht gedrukt worden. Dit geschiedde dan ook en toen de synode in 1637 weer bijeen kwam, bracht à Doreslaer een gebonden exemplaar in de vergadering, doch tegelijk met de overhandiging aan den voorzitter, remonstreerde hij ‘wat groote moeijte ende arbeijt bij syne E. ende D. Petrum Austro Sylvium gedaen was in 't stellen der wederlegginge van de Doopsgesinde’ terwijl hij aan deze verklaring toevoegde dat ze ook ‘marginalia ende regesten tot gerijff des lesers ende goede onderrichtinge gemaeckt hadden’. Bij monde van haren voorzitter sprak de synode daarna uit, dat ze met blijdschap het boek had ontvangen en dat ze God almachtig dankte ‘dat syne Heylige majesteijt, de waerde broeders nae siele ende lichaem gesterckt hadde, om dit lofflyck werck niet alleene te beginnen, maer oock te volbrengen,’ en werd den vervaardigers toegewenscht ‘den rijcken segen ende genadige vergeldinge des Alderhoochsten’. Ook zou het ‘so heerlyck ende voor de eere van Christi kercke ende tot-extirpatie van de Mennonitische dwalinghen dienende werck den respectiven classen werden gerecommandeertGa naar voetnoot1).’ Op de vraag: Waarom aan Sylvius de taak werd opgelegd, den handschoen op te nemen tegen de Doopsgezinden? kan, dunkt ons, geen ander antwoord gegeven worden dan dit, dat de broeders hem kenden als een goed dogmaticus als een die, door de grondige kennis, welke hij van de Gereformeerde leerstukken had, in staat was een duchtige en afdoende weerlegging te geven van de theologische beschouwingen der Mennisten. Ongetwijfeld heeft men in hem een knap man gezien, berekend voor den last, hem op de schouders gelegd. Dat werkelijk zijn studie in hoofdzaak op de dogmatiek gericht was, dit toonen ons de vele geschriften, die hij vertaald heeft en welke in meerdere of mindere mate alle deze materie behandelen. | |
[pagina 274]
| |
Volledigheidshalve kan hier nog gemeld worden dat Sylvius èn in 1627 èn in 1634, als afgevaardigde uit de classis Hoorn, de N. Holl. synode heeft bijgewoond. Austro-Sylvius is geen nutteloos arbeider geweest op het groote veld der godgeleerdheid. Litteratuur: Van der Aa; ll. dl. XVII 1ste stuk, blz. 1083 en 1084. |
|