Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 1
(1907)–Lambregt Abraham van Langeraad, Hugo Visscher– Auteursrecht onbekend[Doede van Amsweer]AMSWEER (Doede van), ofschoon geen theoloog van professie, moet toch hier, voor het vele, dat hij in 't belang van de kerk in de provincie Groningen gedaan heeft, na de reductie der stad in 1594, genoemd worden. Geboren te Appingedam in 1546, werd hij reeds vroegtijdig naar Groningen gebracht, om hier naar de welbekende Latijnsche school te gaan, welke stond onder de leiding van den beroemden en geleerden Regnerus Praedinus, over wien hij later met de grootste veneratie en hoogachting spreekt, wat stellig wel als een bewijs mag worden aangemerkt voor het feit, dat deze groote man, op den jeugdigen knaap zulk een indruk heeft gemaakt | |
[pagina 163]
| |
en zooveel invloed heeft uitgeoefend, dat die nimmer zijn verloren gegaan. Opgevoed in Roomsch-Katholieken kring te Groningen, is van Amsweer, na het sterven van Praedinus, naar zijn geboorteplaats teruggekeerd, waar hij gebleven is tot het begin van zijn 15de jaar, toen hij zijn vaderland verliet, ten einde naar Oost en West te reizen, verschillende landen en steden te gaan bezoeken, en op die wijze, naar de gewoonte der tijden, zijn opvoeding in den vreemde te gaan voltooien. Toen dit gebeurde, was er bij hem, naar 't schijnt, nog geen twijfel ontstaan aan het geloof der vaderen, een afvallige daarvan zou hij pas later worden. Wel is het jammer dat hij over zijn verblijf in vreemde oorden zoo weinig meedeelt, maar stellig heeft op zijn godsdienstige overtuiging grooten invloed uitgeoefend zijn verblijf in Engeland in 1565, waar hij in kennis kwam met Karel Utenhove, den neef van den welbekenden Londenschen ouderling. Hij vergezelde Karel op diens reis naar Duitschland en kwam te Vriemersheim, waar hij Henricus Bommelius ontmoette. In zijn vaderland teruggekeerd, geheel voor de Reformatie gewonnen, heeft hij te Appingedam en in den omtrek dezer plaats zeer veel gedaan voor de Hervorming, waarvoor hij arbeidde en streed, totdat hij, na 't verraad van Rennenberg, zich genoodzaakt zag te vluchten. Met zijn vrouw trok hij naar Emden, waar hij gebleven is, totdat Groningen in 1594 door toedoen van prins Maurits en Willem Lodewijk, uit de handen der Spanjaarden werd bevrijd. In 1584 verscheen te Emden zijn eerste pennevrucht. IJverende voor de beginselen der Hervorming, in 1565 door hem omhelsd, ze beschouwende als ‘een costelicke ghevonden Peerle’, heeft hij ‘wanderende anno 1580 in exilio, om de bekentenisse des names Jesu, om buyten Landes niet gheel ledich te gaen’ zijne handen ‘ghewennet, den ploech des Heeren mede aen te grypen’, en het gevolg hiervan was De Spieghel der aenvechtinghe des Sathans, ende ware proeve des Gheloofs: enz. Embden. Eenardus Oöstfesse 1584. Tegelijk met dezen ‘Spieghel’ zagen ook bij denzelfden drukker nog het licht: Proeue des Ghelouens. Van de ware salichmaekende erkentenisse Christi en Een trouhertige vnde droeuighe vermaninge ande uerstroyde Wtgewekene, vnde gemeyne Ingesetene der Vrieszchen Ommelanden. In 1592 verscheen almee te Emden de Reformeerde Coopman. Oorspronkelijk in 't Latijn geschreven, heeft hij dit stuk later vertaald. Het voorbericht is vooral hierom merkwaardig, omdat er zijn godsdienstige overtuiging in uitkomt, die er het bewijs voor oplevert dat ze zeer gematigd was en bepaald onder Zwingliaansche invloeden is gevormd. Dat Amsweer onder zijn vrienden te Emden ook Menso Alting rekende, werd hier voor reeds aangegeven, en al zijn ze nu niet bijzonder veel de plaatsen in zijn werken voorkomende, die heenwijzen naar zijn verblijf in die stad, duidelijk doen ze ons toch zien, dat hij er, behalve dezen voortreffelijken prediker, bij wien van Amsweer hoog stond aangeschreven, tal van andere personen had, met wie hij op vriendschappelijken voet leefde en ook dat hij er wel iemand was van invloed. Wat hij lang en vurig had gehoopt gebeurde eindelijk den 22sten Juli 1594, Groningen werd toen door prins Maurits ingenomen en aan de zijde der unie gebracht en als 't gerucht daarvan tot Doede's ooren was doorgedrongen, besloot hij, zonder verwijl naar Appingedam weder te keeren, wat hij ook stellig zou gedaan hebben, ware niet Alting, na zijn kortstondig verblijf in de veroverde veste, waar hij de eerste preek gehouden had, tot hem gekomen om hem namens Willem | |
[pagina 164]
| |
Lodewijk te verzoeken, aanstonds over te komen en als hij ‘S.G. ende de Gedeputeerden der Omlanden, int Broeder-Clooster’ bijeenvond, alwaar ze vergadering hielden, werd hij verzocht ‘de last der Reformation der Kercken in den Omlanden, to willen annemen.’ Na eenig aarzelen nam van Amsweer aan, waarop hij verzocht werd ‘sonder eenich vertoch Emden te verlaten, ende over die arbeydt ende exercitie’, die hem te wachten stond, zich niet naar Appingedam te begeven, maar zich metterwoon te Groningen te vestigen ‘ghelyck gheschiet is.’ Wat heeft v. Amsweer nu gedaan? In de allereerste plaats zou ik meenen heeft hij meegewerkt aan de samenstelling der kerkorde, die in 1595 is goedgekeurd door de Staten. Me dunkt dit te mogen afleiden uit eenige mededeelingen, die hij in enkele zijner geschriften doet. Zoo lezen we in zijn boek Christelijck Bedenckent ende Disposition van goede armen Ordenung (1616), op het einde, in een afzonderlijk hoofdstuk, waarboven Candido Lectori, onderafdeeling Odiose Arbeydt nae de Reductie: ‘Met opganck der poorten van Groeninghen, hebbe ick ghesien mijn wtlandische Medebroederen ten grooten deele, tot goede profytelycke eerendiensten erhoven. My overst daerteghens, door vocation tot den kerckendienst is ymmerdaer, slavelijcke arbeydt bescheeret gheweest. Aenvanghende dese vocation fondamentlijck, met de publiceerde Kercken-Ordenungh. Hebbe mijn handen ende voeten daerover mede oock niet suynich gheweest.’ Dan lezen we in de Acta Memoriae. Defensive ghestelt blz. 37: ‘Gheroepen anno 94 ex otio exilij, om de Kercken in den Omlanden, tho helpen reformeren: Heb ick mijn gantsche ghemoedt daer hen gherichtet, dat eerst ende voor al, dat fundament ghenomen worden mochte, door een goede alghemeene beschreven Kercken ordeningh. Ghelyckfals oock gheroepen daer nae tot de armen dienst! Heb ick mede oock ghearbeydet, om de aenvanck tho maken van een goede Armen-ordeningh. Beyde ordeninghen sijn publicando aen 't licht bracht, ende hebben ghewandert, in alle door het gantsche Landt. Zijn oock (me presente) eerst de Kercken-ordeningh, anno 95, ende daer nae de Armen ordeningh anno 1600 opentlijck in ghemeene Versamelingh, op den Lantsdach, approbeert ende aenghenomen: Ben oock yedertijdt versocht, publica autoritate, my derselven Voorsorghe ende voortsettinghe toe willen behartighen, op dat alles stichtelijck ende ordentlijck, tot tzieraet des huyses Gods, wal voorghenomen ende int werck ghestelt worden mochte.’ Ook is de medewerking aan de samenstelling der Groningsche kerkorde, laat ik liever zeggen den grooten invloed, dien van Amsweer op de vervaardiging er van heeft uitgeoefend, blijkbaar uit art. 53 (cf. Hooyer; Oude kerkordeningen blz. 371). Het is Hooyer (ll., blz. 359 en 360) niet duidelijk, hoe dit artikel uit de pen der eerste opstellers (volgens hem, Alting, Lubberti en Lydius) is gevloeid. Zeer begrijpelijk zou ik meenen. De genoemde drie personen zijn ook niet de opstellers der bij Hooyer afgedrukte kerkordening voor de Ommelanden van Groningen. Zij is in hoofdzaak afkomstig van van Amsweer en als men dit in 't oog houdt, dan wordt art. 53 duidelijk. Immers zegt hij ‘Jus Collationis of patronats (om mijn gevoelent op verbetering darvan to seggen) is in sich geen Politiq denst, noch weltlijcke hoicheyt, sonder gehort tot den denst der kercken, vnde is synen Heeren den dat vertrouwet is, ein sware last vnde borde. Angeseen dat selue Jus (blyuende in sijne Limiten) neet anders als tot bevorderung van Godes ere, vnde der Kercken wolstant inde beste can noch mach gerichtet worden. Gelijck sulckes de name, collator a conferendo, ofte patronus a patrocinando mede beteeckent op | |
[pagina 165]
| |
Duyts so vole gesecht, als ein patroen, vorthelper, ofte veerstander der kercken, vnde aller kercken goeder; Hinc jus patronatus aut patroni Ecclesiarum; Dat is Godes denst, recht in swang moge gaen ende met getrowe Dienaren versorgt zij. Dat oick de kerckelijcke opcompsten, neet vertogen noch onnutte togebracht, sonder tot bevorderung van Godes ere, vnde der Kercken beste recht gebrucket ende angelecht mogen wordenGa naar voetnoot1).’ Men bespeurt het, van Amsweer is dus wel degelijk de meening toegedaan, dat het patronaatrecht in zich sluit, dat de patroon mede moet helpen aan het voorzien van de kerk met goede dienaars. Waar men dit standpunt inneemt, daar is het niet te verwonderen, dat men er geen bezwaar in ziet, ja 't zelfs goed vindt, dat de patroon, juist dewijl het recht, waarover hij beschikt zulks medebrengt, helpt aan de verkiezing van goede predikanten. Art. 53 van de Groningsche kerkorde is dus op het standpunt, dat van Amsweer innam, te verdedigen en is onder zijn auspiciën geboren en dit is het geval niet geweest met de kerkordening, die alleen voor de stad Groningen bestemd was en reeds den 16den September 1594, door burgemeesteren en raad der stad was gearresteerd. Door het aandeel dat van Amsweer gehad heeft aan deze, in 1595 door den stadhouder en de Staten goedgekeurde en in '96 door de synode aangenomen kerkorde, heeft hij zeer veel bijgedragen aan den bloei en de vestiging van de Herv. kerk in de provincie Groningen. Als afgevaardigde van de Staten, waarvan hij jaren lang lid was, woonde hij van 1595-1603 (behalve in 1599) de synoden bij, en ook in deze kerkvergaderingen, waar zijn adviezen zeer op prijs werden gesteld, heeft hij veel in het belang van de zich vestigende kerk gedaan. Na 1609 (de eerste reis sedert 1603) was hij weer ter synodale vergadering, doch na dien tijd verscheen hij er niet meer, omdat hij geen lid meer was van de Staten. Hij was buiten dit college geraakt. Waarom? Als een gevolg van zijn openhartigheid, zijn strijd tegen oneerlijkheid en geldverduistering, zijn optreden als proost van de abdij van Usquert, welk ambt hem in Mei 1601 was opgedragen, Dat proostschap heeft hem veel verdriet bezorgd en is voor hem een bron geweest van allerlei miskenning en verguizing. Het komt helder uit, wanneer men in zijn geschriften, waarin hij steeds weer over deze zaak handelt, leest dat hij eerlijk wilde zijn en aan de kerken wilde doen toekomen, de gelden van geestelijke goederen, die door aanzienlijken beheerd, tot gansch andere doeleinden werden bestemd, dan waarvoor ze gegeven waren. Dikwijls kwam in hun zak terecht en werd in weelde verleefd, wat der kerk toebehoorde. Hiertegen kwam, gelijk ik zeide, van Amsweer in verzet en dit is voor hem oorzaak geworden, van nameloos veel ellende, verdriet, smart, vervolging en een buiten sluiten van alle betrekkingen. Van alles wat hem overkomen is, moet de oorzaak eenig en alleen gezocht worden hierin, dat hij den moed bezat te wijzen op bestaande misbruiken en dat hij daaraan een einde wilde makenGa naar voetnoot2). Had van Amsweer kunnen doen, wat hij in 't belang der kerk nuttig en noodig oordeelde, ze had er ongetwijfeld schoone vruchten van geplukt, even als van de wijze, waarop hij de armenzorg, tot de ordening waarvan hij in 1599 was aangesteld, | |
[pagina 166]
| |
wilde geregeld zien. De denkbeelden, door hem over dit lastige probleem gekoesterd en op schrift gesteld, verdienen nog de aandacht. Dan ook hier kon hij niet verkrijgen wat hij verlangde en werden vaak zijn beste bedoelingen miskend. In zijn geschriften van af 1611, komen veel klaagtonen voor, maar ze zijn begrijpelijk en te verontschuldigen. Jaren achtereen heeft hij herstel gezocht, ook door de hulp in te roepen van den stadhouder Willem Lodewijk, andere hooggeplaatste en invloedrijke personen, de synode, aan wie hij present-exemplaren van zijn werken zond, doch wat hij ook vroeg, nooit heeft hij verkregen, wat hij verlangde en vurig hoopte nl. rechtsherstel. Doede van Amsweer is een zeer merkwaardige persoonlijkheid geweest, die ten volle verdiend nader gekend te worden, ook als (ik stipte dit boven reeds aan) een toonbeeld van gematigdheid in zijn godsdienstige beschouwingen. Hij was een man met een vreedzame, kalme natuur, afkeerig van twist, scheuring en verdeeldheid en de strijd tusschen Remonstranten en contra-Remonstranten is hem een oorzaak geweest van veel verdriet en smart en het is wel de moeite loonend om na te lezen wat hij hierover zegt in de 2de editie (1619) van de Christelijcke ende trouhertige vermaenschriften (hoofdstuk) ‘Aen den Leser’, in de Later Memoriale acten, meer bepaald in de ‘Finale valete Conclusie’ en de ‘Recommendation schrifften, inde provintie van stadt Groningen en Omlanden.’ Hij verfoeide de godsdienstige twisten, die vooral in Holland zoo hevig ontbrand waren en hij wilde almee, door het uitgeven der Justificatio fidei een middel aan de hand doen, om den hevigen strijd te doen bedaren. Op dit feit is niet gelet door Dr. Chr. Sepp in zijn Kerk-historische Studiën (Leiden 1885 blz. 228). Had deze geleerde kennis gemaakt met de geschriften van Amsweer, dan zou 't hem duidelijk geworden zijn ‘wat goeds van Amsweer voor de woelige tijden, waarin hij dit tractaat van Corranus herdrukken liet’, van den inhoud hoopte. Doede van Amsweer heeft voor de vestiging der Hervormde kerk in Groningen verbazend veel gedaan, hij is een man geweest van buitengewoon groote verdiensten, aan wien de kerk de grootste verplichtingen heeft. Hij was gehuwd, maar had geen kinderen. Zijn vrouw, met welke hij van af 1576 had saamgeleefd, stierf in 1616 en hij zelf verwisselde in 1621 het tijdelijke met het eeuwige. Behalve enkele geschriften, reeds vermeld, verschenen van zijn hand de volgende werken, die allemaal (ik vestig er bepaald de aandacht op) voorhanden zijn in de universiteits-bibliotheek te Groningen. 1597. Christelijcke ende trouhertige Vermaenschriften (Franeker). 1599. Armen Ordeningh (in 't papier gebracht). 1611. De Praeposituris reformatis. 1612. Gedenckweerdige Acta memoriae. 1613. Corte Sommarie uytstel van Reeckeninghe, ende contra Rekeninge. 1613. 2de druk van de Spieghel der Aenvechtinghen; Proba fidei; De trouhertighe vermaninghe; Reformatus mercator. 1615. Exulans justitia divina, inventio Babtistae Ubaldini exulis. (Merkwaardig geschrift, door van Amsweer vertaald). 1616. Satellitium enz.; Satellitium divinum; Christelijck Bedenckent ende Disposition van goede armen ordening (Dit is vermoedelijk de uitgave van de in 1599 geschrevene ‘Armen Ordeningh’). 1618. Clagende Request; Later Memoriale acten; Justificatio fidei Christianae, antiquae, Catholicae et orthodoxae. 1619. 2de editie van de | |
[pagina 167]
| |
Christelijcke ende trouhertige vermaenschriften. Dit boekje werd tegelijk gedrukt met de Querela Frisiae, scripta a Melchiore ab Ansuver Frisio (Deze Querela is een zeer belangrijk geschrift, het leert ons nog al wat over Doede's broer Melchior, die zeer bevriend was met Marnix van St. Aldegonde). Litteratuur: Mr. J. Potter van Loon; Groninger Volksalmanak 1842 (blz. 100-114) en 1843 (blz. 60-81). De wetenschappelijke waarde van deze beide artikels is betrekkelijk, want van Loon kende de geschriften van Amsweer maar zeer onvolledig en juist omdat hij die niet kende, is de kennis der feiten gering en de voorstelling minder nauwkeurig. Ter bevestiging hiervan wijs ik, op wat van Loon zegt blz. 114 (G.V. 1842). ‘Na het lezen van Doedes herhaalde doleantien, zou men ligtelijk kunnen vermoeden, dat persoonlijke overwegingen en min oorbare drijfveeren van het gezag hem ten onregte hadden geweerd van de bediening der Proostdij’ enz. Deze opvatting is onjuist, zeker is het dat persoonlijke overwegingen en min oorbare drijfveeren in 't spel zijn geweest en hij daarvan het slachtoffer is geworden. Sepp; Bibliographische mededeelingen blz. 73-75, aangevuld en van onjuistheden gezuiverd in Kerkhistorische Studiën, Leiden 1885, blz. 221-237. Vreemd is de vergissing in zake de Justificatio fidei. Sepp zegt K.S. blz. 227, dat hij niet weet evenmin als iemand, die zich met de studie van Corranus heeft bezig gehouden, van welk boek het eigenlijk de vertaling is en Hessels; Ecclesiae Londino Batavae Archivum T. II. fol. 992 meldt, zich echter ten onrechte hierbij op Sepp beroepende, dat het een vertaling is van den Dialogus in Epistolam D. Pauli ad Romanos. Wat is nu het zonderlinge? Dit, dat Hessels t.a.p. fol. 993 het geschrift opgeeft, dat opnieuw door v. Amsweer, op zijn kosten is gedrukt nl. Epistola Beati Pauli Apostoli ad Romanos. Hiermeee is 't raadsel opgelost. Ook zijn mede, ten gevolge van onbekendheid met van Amsweer's geschriften, nog andere onjuistheden, door Sepp begaan. Hooyer; Oude kerkordeningen blz. 356 vlg. en de daar genoemde litteratuur. Brucherus; Gesch. van de Kerkhervorming in Groningen. Groningen 1821 register i.v.; Reitsma en v. Veen; ll. dl. VII register i.v. Stemmen voor Waarheid en Vrede 1902. blz. 137-186. Van der Aa; Biogr. Woordenb. dl. I. blz. 273-277. |
|