Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 1
(1907)–Lambregt Abraham van Langeraad, Hugo Visscher– Auteursrecht onbekend[Johannes Jacobus Asuerus Ploos van Amstel]AMSTEL (Johannes Jacobus Asuerus Ploos van). Hoewel gesproten uit een oud adellijk geslacht werd deze beroemde prediker onder burgerlijke omstandigheden geboren te Nieuwer-Amstel op den 2en November 1835. Eerst werd hij voor den boekhandel bestemd, later werd hij notarisklerk. Maar toen ‘de innige, blijde overtuiging in hem opleefde van de waarachtigheid en dierbaarheid van het Evangelie’, ontwaakte de lust om predikant te worden. Een legaat, dat zijne zuster ontving, stelde hem in de gelegenheid om te studeeren. Door privaatlessen was hij op twintigjarigen leeftijd zoover gevorderd, dat hij tot de studie aan de Utrechtsche universiteitGa naar voetnoot1) kon worden toegelaten. Zoo machtig was in hem de drang om het Evangelie te verkondigen, dat hij vóór zijn proponentsexamen, reeds meer dan tachtig maal optrad in een evangelisatielocaal. Den 9en Augustus 1860 werd hij proponent te Zwolle, en den 14en April 1861 aanvaardde hij het predikambt te Otterloo met eene leerrede over 2 Cor. 5:20. Tot October 1863 bleef hij in deze gemeente, om vandaar naar Reitsum te vertrekken, waar hij den 10en October zijne intrede deed met eene predicatie over 2 Cor. 3:5. Hier was hij met grooten zegen werkzaam. Van heinde en verre kwamen de menschen om hem te hooren. Door hem werd het kleine Reitsum een middelpunt van godsdienstig leven in Friesland. Van Reitsum uit ging hij overal om het Evangelie te prediken. Een Friesche Spurgeon werd in hem bewonderd. Den 26en Januari 1866 deed hij zijne intrede te Anjum en 19 April 1868 te Ridderkerk. Den 16en Mei 1869 werd hij predikant te Groningen. Daar hij zich moeilijk kon vereenigen met de kerkelijke toestanden in een stadsgemeente, nam hij reeds in November 1876 ten tweeden male het beroep naar Reitsum aan, doch daar hij te laat zich over de aanneming verklaard had, werd er protest tegen hem ingediend, zoodat hij verhinderd werd het aangenomen beroep op te volgen. Den 12en Nov. 1871 deed hij zijne intrede te Hilversum. Ten derden male te Reitsum beroepen, hervatte hij aldaar zijn dienstwerk den 23en April 1876 met eene predicatie over 2 Cor. 3:5. Hier bleef hij sinds rustig arbeiden met woord en pen de belangen der Hervormde kerk dienend. Van groote beteekenis is hetgeen hij gedaan heeft voor het Christelijk onderwijs, | |||||||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||||||
overtuigd als hij was, dat de neutrale staatsschool het volk ontkerstende. In 1877 werd hij voorzitter van het Friesche jongelingsverbond, terwijl hij ook door de stichting van een militair-tehuis zich verdienstelijk maakte. De zending almee deelde in zijne liefde. Het spreekt van zelf, dat hij aan den kerkelijken strijd zijner dagen een groot aandeel heeft genomen. Hij en met hem tal van orthodoxe predikanten in de classis Dokkum, verklaarden zich solidair met de geschorste leden van den Amsterdamschen kerkeraad. Onder zijne leiding brak de kerk te Reitsum op den 9den Februari 1886 met de synodale organisatie. Naar aanleiding daarvan verscheen ‘Een woord aan hen, die Jezus Christus erkennen als het Eenig Hoofd zijner kerk, naar aanleiding van onze losmaking uit het Synodaal verband, Leeuwarden 1886. De gansche gemeente sloot zich bij hem aan, hetgeen echter niet verhinderd heeft, dat zij hare bezittingen niet behouden mocht. Ongetwijfeld heeft zijn invloed er aan mede gewerkt, dat tal van uitnemende mannen en vrouwen de Hervormde kerk hebben verlaten. Hij was een voorstander van vereeniging van alle Gereformeerden. Daarom heeft hij ook veel gedaan om verband te leggen tusschen de vrije kerken, die in 1886 waren ontstaan en de afgescheidene gemeenten. Ongetwijfeld was het voor hem een der schoonste dagen zijns levens, toen, op den 17en Juni 1892, die vereeniging een feit werd. In Januari 1895 werd hij ernstig krank. Maar ook in den lijdensweg, die hem nu voorgesteld was, bewees hij de innige liefde, waarmede hij zich aan het Nederlandsche volk in het algemeen, aan zijne geestverwanten in ruimeren en engeren kring verbonden gevoelde. Op zijne stervenssponde stelde hij een drievoudig afscheidswoord op, dat na zijn overlijden moest worden gepubliceerd. In de Leeuwarder Courant van 14 Aug. 1895 was het woord opgenomen, dat deze stervende leeraar nog te spreken had tot het Nederlandsche volk. Voorts richtte hij een woord tot zijne ‘geliefde medebroeders in de bediening’, en eindelijk dicteerde hij ‘een woord aan allen, die in meerdere of mindere mate het beginsel der waarheid naar de belijdenis zijn toegedaan.’ Den 2en Augustus 1895 ontsliep hij. Als een Christen had hij geleefd, als een Christen stierf hij. Hij was een man, die met alle kracht gestreden heeft voor de belijdenis der vaderen, die hij beleed en beleefde. Hoe men ook denke over het standpunt, dat hij heeft ingenomen in den strijd zijner dagen, de eere mag hem niet worden onthouden, dat hij een oprecht man was. Hij zocht niet zichzelven maar de eere zijns Gods. Ds. Wagenaar, de biograaf van Ploos van Amstel, heeft naar waarheid van hem getuigd: ‘de geschiedenis van de kerk en het Godsrijk in Nederland zal hem noemen: een zeldzaam begaafd en geliefd, bijna reizend Evangelieprediker, onvermoeid ijsbreker voor de School met den Bijbel, hoogstwaardig voorganger in de reformatie door doleantie en bezielend medebewerker van de vereeniging der Gereformeerde kerkengroepen, en bij dit alles ook als mysticus in den gloed zijner innige, teedere, opgeruimde, vaderlijke en tegelijk kinderlijke vroomheid een van de merkwaardigste figuren uit het kerkelijk Nederland der XIX eeuw’. (Wagenaar ll., blz. 147). Van zijne hand verscheen het volgende:
| |||||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||||
Behalve het genoemde zagen nog enkele predicaties van hem het licht, terwijl hij veel schreef in de Friesche Kerkbode, waarvan hij lang redacteur was. Litteratuur: Een wandel met God. Levensbeschrijving van Ds. J.J.A. Ploos van Amstel door Dr. L.H. Wagenaar, Amsterdam 1895. Artikelen in De Zuiderkerkbode van 17 Aug. 1895; Hollands kerkblad, 10 Aug. 1895. Heraut, 1 Sept. 1895; enz. |
|