[Herman van Alphen]
ALPHEN (Herman van) Deze was een zoon van Hendrik Simons van Alphen, een voornaam koopman in zijne vaderstad Nieuw-Hanau, waar hij in de magistratuur tot het hoogste ambt geroepen werd, namelijk dat van burgemeester en colonel der burgerwacht. Uit diens tweede huwelijk, dat op den 30en Juni 1707 gesloten werd, waren na zijn dood nog zes zonen in het leven. Onder deze ook Herman van Alphen, die den 22en Juli 1712 geboren was. Hij studeerde in de godgeleerdheid en was achtereenvolgens predikant te Ottoland en Nederblokland, te Asperen en te Montfoort. Van hier keerde hij terug naar zijn geboorteland, daar hij benoemd was tot hoogleeraar in de godgeleerdheid, kerkgeschiedenis, Hebreeuwsch en Grieksch aan de illustre school in 't graafschap Hanau. Ook heeft hij aldaar een hooge kerkelijke betrekking bekleed. Den 28en Oct. 1748 huwde hij met Maria, dochter van den Leidschen hoogleeraar P. van Musschenbroek. Behalve zijne inaugureele rede: de Haereditate Mundi terraeque Piis Novi Testamenti promissa, quamque ii ex parte jam adierunt, et adhuc adituri sunt, gaf hij uit: Ontleedende verklaring van het achtste Hoofdstuk der Spreuken Salomons. Leiden 1750.
Den 25en Januari 1767 is hij te Nieuw-Hanau overleden.
Litteratuur: Kok, Vaderl. Woordenb. in voce. v.d. Aa, Biogr. Woordenb. in voce en de d.t.p. geciteerde bronnen.