Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 1
(1907)–Lambregt Abraham van Langeraad, Hugo Visscher– Auteursrecht onbekend[Hieronymus Simons van Alphen]ALPHEN (Hieronymus Simons van). Den 11en Febr. 1743 werd aan professor Drakenborch opgedragen eene herinneringsrede te houden over Hieronymus Simons van Alphen [Resolutiën van de vroedschap van Utrecht enz., uitgegeven door Lucie Miedema (Werken van het Hist. Gen., nieuwe serie no. 52, Utr. 1900), blz. 283]. Den 25en Febr. daaraanvolgend volbracht hij deze taak. Hij deed dit, hoewel hij professor in de rechten en geen theoloog was, omdat hij daarmede een der laatste wenschen van wijlen zijn ambtgenoot vervulde. Blijkbaar gevoelde van Alphen zich zeer aan Drakenborch verbonden. Op uitnemende wijze heeft Drakenborch zich van de opdracht gekweten. Zijne keurige rede toont, welk eene warme vriendschap hij voor van Alphen gevoelde, hoe hij hem eerde om zijn beminlijk karakter en veelzijdige verdiensten. Hieronymus S. van Alphen is dan ook wezenlijk in zijne dagen een man van beteekenis geweest, die zich niet slechts voor de kerk in ons vaderland, maar ook voor het Protestantisme in het buitenland heeft verdienstelijk gemaakt. Hij werd den 25en Mei 1665 te Nieuw-Hanau geboren. Zijn vader was een welgesteld koopman, die in de regeering zijner woonplaats een eervolle positie innam. Hieronymus bezocht de scholen in zijne vaderstad en leerde ondanks zijne zwakke gezondheid toch zoo vlug, dat hij reeds op vijftienjarigen leeftijd voor eene academische opleiding gereed was. Zijn vader vond het echter beter den jongeling niet onmiddellijk naar eene hoogeschool te zenden. In zijne omgeving waren nog bekwame mannen genoeg, die, op den grondslag van het reeds genoten onderwijs, zijne ontwikkeling konden bevorderen. Zijn oom Gualtherus Bashusius belastte zich met de taak hem in 't Grieksch te onderwijzen; Gulielmus van der Merlen onderrichtte hem in de philosophie; terwijl Antonius Klinglerus hem inwijdde in de kennis der geschiedenis. En daar hij reeds nu zijne begeerte kenbaar maakte om theologie te studeeren, werd een Israeliet aangezocht voor het onderwijs in de Hebreeuwsche taal. Daar de beroemde Franciscus Burmannus te Nieuw-Hanau predikant was geweest, was Hieronymus' vader persoonlijk met dezen bekend en bevriend. Hij koesterde diepen eerbied voor dezen leeraar zijner gemeente, zoodat hij diens geschriften aan zijn zoon in handen gaf. Elken dag moest onze Hieronymus een gedeelte zijner commentaren lezen. Zoo werd een jaar lang gearbeid aan zijne opvoeding. Toen werd hij rijp geacht om naar Utrecht te worden gezonden om er de lessen van den vriend zijns vaders te volgen. Nauwelijks te Utrecht aangekomen, overleed Burman, waarop de jonge van | |
[pagina 95]
| |
Alphen naar Leiden vertrok. Vijf jaren bracht hij hier door. Onder de leiding van Jacobus Gronovius en Carolus Schaafius bekwaamde hij zich verder in de Grieksche en Oostersche talen, om zich daarna onder Frederik Spanheim en Christophorus Wittichius op de godgeleerdheid toe te leggen. Na Leiden bezocht hij de academie te Franeker om de lessen van v.d. Waeijen, Vitringa en Roëll te volgen. Doch de theologische twisten hadden daar zulk eene bedenkelijke hoogte bereikt, dat van Alphen het beter oordeelde naar Holland terug te keeren. Na zeven jaren van studie werd hij candidaat tot den H.D. In die hoedanigheid werd hij in 1687 te Warmond beroepen. Nog waren geen twee jaren voorbijgegaan, of de stad Tiel begeerde hem reeds als haar leeraar. Doch van Alphen vond geene vrijmoedigheid deze roepstem op te volgen. Vier jaren bleef hij te Warmond om deze standplaats te verwisselen met Zutphen, waar hij in November 1691 bevestigd werd. Doch ook hier zou hij niet lang toeven. Voordat nogmaals twee jaren verloopen waren, werd hij te Amsterdam beroepen. In October van het jaar 1693 ving hij aldaar zijn dienstwerk aan. Hier heeft hij met grooten ijver en zegen gearbeid. Zelfs eene ernstige krankheid kon hem niet bewegen geheel rust te nemen, daar hij wilde werken zoolang het dag was. Met vele moeite werd hij overgehaald tijdelijk tot herstel van gezondheid elders de lucht te genieten. Toen hij weder op kracht was gekomen, hervatte hij met denzelfden ijver zijne levenstaak. Te Amsterdam was hij zeer geacht. De bekende Nicolaas Simons van Leeuwarden had veel omgang met hem. De vruchten zijner studie bracht hij eerst op den preekstoel, daarna werden zij voor de pers gereed gemaakt. Zoo ontstonden zijne commentaren op den 2en brief aan de Corinthiërs en den 1en aan de Thessalonicensen; hoewel zij eerst op het einde zijns levens in druk verschenen. Zoo ontstond ook zijne verklaring van Daniël IX. Tegelijk met Franciscus Burman, den zoon van zijn vroegeren leermeester werd hij aan de Utrechtsche hoogeschool benoemd tot hoogleeraar in de godgeleerdheid en academie prediker. Maandag den XXXIen Dec. 1714 werden, in plaats van den overleden professor Pontanus de heeren Hieronymus van Alphen en Franciscus Burmannus, predikanten te Amsterdam, beroepen tot ‘ordinaris professores Theologiae’ te Utrecht en tevens tot predikanten aldaar, ‘yder op den halven beurte’, op eene jaarwedde van f 2000 elk, ‘boven de emolumenten, praerogativen en voordelen tot de voormelde professie specterende.’Ga naar voetnoot1) Den 25en Februari 1715 aanvaardde hij zijn ambt, dat hij tot Juni 1737 heeft waargenomen, toen hij wegens hoogen leeftijd van deze diensten werd ontheven. Als hoogleeraar heeft van Alphen een schitterend figuur gemaakt. In zijn onderwijs bleef hij frisch, zoodat hij tot het einde zijns levens een breeden kring van leerlingen rondom zich wist te verzamelen. Onder zijne leerlingen heeft hij ook geteld Willem Karel Hendrik Friso, die een gedeelte zijner opleiding te Utrecht ontving. Van heinde en verre kwamen de studenten naar Utrecht om van zijn onderwijs te genieten. Zijne diensten werden dan ook zeer gewaardeerd, want den 4en Januari 1736 werd zijne jaarwedde met honderd ducatons verhoogd (a.w., blz. 202). Veel heeft hij gedaan om Utrechts universiteit voor de buitenlanders aantrekkelijk te maken. | |
[pagina 96]
| |
In samenwerking met zijn ambtgenoot Lampe werden door hem studiebeurzen opgericht tot steun van Hongaarsche en Duitsche jongelieden (a.w., blz. 200, 201, 291), die uit Roomsch-Katholieke landstreken kwamen. Tot op hoogen ouderdom gaf hij onderwijs in de predikkunde, waaraan ook enkele zijner commentaren het aanzijn danken. Vier en vijftig jaren heeft van Alphen in het openbaar mogen arbeiden. Daarvan 27 jaren in den dienst des Woords en bijna even lang als hoogleeraar. Hij was een zachtaardig man, die door woord en voorbeeld de godzaligheid aanprees. In den omgang was hij zeer aantrekkelijk en dus door velen bemind, door allen geacht. Zijne wetenschappelijke loopbaan was bij uitnemendheid gelukkig. In zijn huwelijksleven daarentegen was hij zeer ongelukkig. Driemalen is hij gehuwd geweest. In 1692 trouwde hij Judith van der Maerschen, die hem reeds in 1696 ontviel. In 1698 hertrouwde hij met Martina Biler, uit welk huwlijk o.a. geboren werd Hieronymus, die zich ook als schrijver op theologisch gebied bekendheid heeft verworven. In het bezit dezer tweede vrouw heeft van Alphen zich 21 jaren mogen verheugen. Toen hij in het jaar 1719 eene reis maakte naar de Pfalz, overleed zij op de terugreis plotseling te Keulen. In 1721 hertrouwde hij nogmaals met Cornelia van der Toght, dochter van den Pensionaris der stad Gouda, maar ook deze vrouw heeft hij overleefd, want zij stierf in 1730. Van Alphen zelf is den 7en November 1742 overleden. Onder zijne leerlingen, die bekendheid verkregen hebben behoorde ook Rutger Schutte, predikant te Dordrecht, die een ‘klinkdicht vervaardigde op de grafzerk van den wijdberoemde Hier. Simons van Alphen’, dat met eenige anderen opgenomen werd achter de Oratio funebris, die Drakenborch ter eere zijner nagedachtenis heeft gehouden. Zie voor de lijst zijner werken v.d. Aa, Biogr. Woordenb., in voce. Litteratuur: A. Drakenborch, Oratio funebris in obitum H.S. v. Alphen, Tr. ad Rh. 1743. Boekz. der Gel. Wereld, 1742b, blz. 620, 1743a, blz. 322, 445-452. J. Kok, Vaderl. Woordenb., I, blz. 676-715, 't Geslacht van v. Alphen, blz. 704-706. v.d. Aa, Biogr. Woordenb. in voce. Chr. Gottl. Jöcher; Allgem. Gel. Lex. 1er Th. Leipzig 1750. kol. 294 en 295. Cat. der bibl. v.d. M. d. Nederl. Letterk. 1ste dl. Leiden 1887. kol. 527. J. Hartog; Gesch. van de Predikkunde enz. in de Prot. kerk v. Nederland. Amst. 1861. blz. 123 en 135. Sepp; Johs. Stinstra en zijn tijd. dl. I en II. Reg. i.v. L.C. Miedema; Res. v.d. Vr. v. Utrecht enz. Utr. 1900. blz. 186-255 (passim). |
|