Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 1
(1907)–Lambregt Abraham van Langeraad, Hugo Visscher– Auteursrecht onbekend
[pagina 1]
| |
A[Christianus Carolus Henricus van der Aa]AA (Christianus Carolus Henricus van der) wordt in het vervolg op Wagenaar's Vaderl. Historie een man genoemd ‘in den Vaderlande van groote Letter- en Kunstkweekende verdienste’. Den 25en Augustus 1718 werd hij te Zwolle geboren, waar zijn vader Balduinus van der Aa het predikambt bediende bij de Luthersche gemeente. Ook de zoon was bestemd voor den evangeliedienst. Hij studeerde eerst te LeidenGa naar voetnoot1), daarna te Jena, en werd in 1739 bij de Luthersche gemeente te Alkmaar beroepen. Vandaar vertrok hij in 1742 naar Haarlem, waar hij tot aan zijnen dood, op den 23sten September 1793 arbeidde. Meer dan eenmaal had hij gelegenheid om naar elders te vertrekken, wijl hij naar 's Gravenhage werd beroepen en voor den dienst te Batavia in aanmerking kwam, Steeds wist hij een groot gehoor rondom zich te verzamelen, ook al waren zijne predicaties naar den aard zijner dagen abstract en wijsgeerig en schijnt declamatie aan zijne voordracht niet vreemd te zijn geweest. In de latere periode van zijn leven bracht hij daarin echter verandering. Voor het overige was hij een man op wien Nepos' beschrijving van DionGa naar voetnoot2) kan worden toegepast: ‘multa.... ab natura habuit bona. In his ingenium docile, come, aptum ad artes optimas; magnam corporis dignitatem, quae non minimum commendatur’. Dat verklaart dan ook de groote achting, hem niet alleen door zijne gemeente, maar ook door velen daarbuiten toegedragen. Een jaar voor zijnen dood viel hem het voorrecht te beurt van zijn vijftigjarigen predikdienst te Haarlem te mogen herdenken. Bij die gelegenheid vervaardigde de medailleur Holtzhey een gedenkpenning te zijner eere, waarop aan de eene zijde het borstbeeld van v.d. Aa prijkte en de andere met symbolen was versierd. (Zie daarover Algem. Konst- en Letterb., dl. X, blz. 14, 15). Vooral is v.d. Aa bekend door het groote aandeel, dat hij gehad heeft in de oprichting der Hollandsche Maatschappij van Wetenschappen. Twee menschen wandelden in de nabijheid van Haarlem en spraken over de sterren. Aan een derde verzochten zij onderricht. Ten slotte werden vaste bijeenkomsten gehouden. Andere gezelschappen vereenigden zich om natuurkundige onderwerpen te bespreken enz. Totdat ten laatste al deze gezelschappen zich vereenigden en de Maatschappij vormden. De eerste bestuurders waren Haarlemsche regenten, de eerste secretaris was C.C.H. v.d. Aa. Dit had plaats in 1752. Lange jaren heeft hij zijne beste krachten aan den bloei der Maatschappij gewijd en voor de oprichting van den oeconomischen tak in 1778, veel gedaan. Bovendien heeft hij nog tijd gevonden tot het schrijven van een groot aantal godsdienstige geschriften. Zie voor de titels daarvan v.d. Aa, Biogr. Woordenb. in voce, waaraan nog moeten | |
[pagina 2]
| |
worden toegevoegd een reeks verhandelingen van hem, opgenomen in de werken der Holl. Maatsch. van Wetenschappen. Litteratuur: J.A. Chalmot, Biogr. Woordenb. in voce. Vaderl. Hist. enz., ten onmiddellijken vervolge van Wagenaar's Vaderl. Hist., dl. XXI, blz. 53-60; dl. XXVI, blz. 354-357 en hetgeen verder vermeld wordt door v.d. Aa, Biogr. Woordenb. dl. I in voce. |
|