Seize, Rue Saint-Denis
Van alle prul, spul- en bulletjes waar ik bij het afgraven van mijn vorige werkkamer op stuitte, gaf een tekening die ik op zestienjarige leeftijd in en van Parijs maakte, mij de warmste schok van herkenning. In het paleisje van mijn geheugen was zij onder het stof geraakt, maar nu zag ik mij weer voor me en hoe ik in de grote schoolvakantie van 1957 twee weken lang de Rue Saint-Denis op en neer slenterde; gewapend met een schetsblok en een doos van zestien kleurpotloden, Caran d'Ache, aquarel. Ik logeerde bij een oom die iets laags was aan de Nederlandse Ambassade. Heb ik dit al eens verteld? Elke morgen reed ik in zijn auto mee naar de Rue de Grenelle, waar hij aan het werk ging en ik, met vlinders in mijn maag, mijn hart in mijn keel en ogen op steeltjes, mijn acht uur durende wandeling startte die des namiddags om vijf uur eindigde waar zij was begonnen, waarna ik met mijn kort daarvoor gescheiden en nu alleen wonende oom terugreed naar een treurig huisje van vuilgeel beton, dat niet helemaal horizontaal aan een hellend straatje met nog zeven zelfde huisjes stond. Mairie d'lssy, heette dat voorstadje.
Na een eenvoudige avondmaaltijd die mijn oom, zeemansliederen zingend, klaarstoomde, ging ik snel naar mijn logeerkamer om tot diep in de nacht te kunnen masturberen, wat ik net een beetje onder de knie begon te krijgen. Al doende haalde ik mij, een voor een, de hoertjes voor de geest die ik overdag beloerd had. Hoe zij zij aan zij, blote schouder aan boothals, petticoat aan strakzijden rokje en laars aan netkous in de rosepaars verlichte hotelgangetjes stonden; voor het uitkiezen, over een paar jaar, als ik zelf verdiende.
- Als je toevallig in de hoerenbuurt verdwaalt en ze vallen je lastig, dan moet je zeggen ‘Viens de faire’, had mijn oom mij op het hart gebonden.
- Viens de faire? echode ik zenuwachtig.
- Ja. Je moet zeggen: je viens de faire. Dat betekent ik heb het net gedaan.
- Ik heb het net gedaan.
- Dus dat je niet meer hoeft, omdat je al geweest bent. Dan laten ze je wel met rust.
- Waar zijn die hoeren dan? rilde ik; dan zorg ik dat ik daar een beetje uit de buurt blijf.
- In de Rue Saint-Denis, zei mijn oom plechtig; bij de Hallen. Dus daar haastte ik mij elke morgen vanaf de ambassade heen, in looppas.
God wat waren ze mooi! Sommige meisjes droegen een vrolijk gekleurd parapluutje, ook als het niet regende. Zo organiseert de AVRO momenteel ledenwerfdagen in de provincie, waarbij het op de gratis koffie en cake afgekomen publiek in een zaaltje onder AVRO-parasols zit.
Om op hen niet de indruk van een mogelijke klant te maken, ging ik elke dag op een ander, strategies uitgekookt punt staan, waarvandaan ik de meisjes vanachter mijn schetsbloc in de gaten kon houden.
- Waarschijnlijk een student van de Academie voor Beeldende Kunsten, zullen ze gedacht hebben. Ik heb in die twee weken tenminste niet eenmaal ‘viens de faire’ hoeven zeggen, wat ik wel jammer vond. Daarom zei ik het 's avonds maar, een keer of tien, in mijn eentje in bed, al rukkend.
Een jaar geleden stond ik er weer, met een grijze pruik op, oorbellen in, een parelketting om en een witte skibroek aan. Wij filmden het Parijse verblijf van Carla van Putten, een oudere dame die een vijfentwintig jaar tevoren afgesproken maar mislukkend rendez-vous zal hebben met ene Henri Hoogemuts, een vriend uit haar Leidse Studententijd.
Ik had de teruggevonden tekening bij me - een zenuwachtige, later ingekleurde schets van een onvoldragen Arc - de Port Saint-Denis op de hoek van de Boulevard Bonne Nouvelle. Om het verhaaltje kloppend te maken, had ik hem gesigneerd met Henri Hoogemuts, '60.
We hadden veel bekijks. Fransen zijn gek op filmen.
De Rue Saint-Denis was sterk verloederd; de peep-shows waar je door een in de gevel uitgespaard, manshoog sleutelgat naar binnen moet stappen, waren er in 1957 nog niet, evenmin als de videotheken. Het aantal kledingzaken leek wel verdubbeld. Des Tricots nog altijd, maar merendeels goedkope prêt-à-porter in junglemotieven. Tussen de winkels holden voortdurend mannen met stangen vol jurken heen en weer, die in hun haast niet door mijn vermomming heenkeken. Vrijwel geen enkele voorbijganger had in de gaten dat hier een verklede man stond. Alleen de hoertjes. Die doorzagen mij ogenblikkelijk. Ze zaten met hun leren billen op door de zon verwarmde motorkappen van dubbel geparkeerde auto's en ze lachten en ze riepen naar me.
- Oh comme il est mignon! riepen ze. II, geen elle. En ze waren vrolijk en gezond, niks geen heroïne-hoertjes stonden ertussen. Ik speelde met de tekening in mijn zwartgehandschoende hand en een tas van mijn schoonmoeder aan het hengsel over mijn andere arm het geplande scènetje en intussen speelde ik met de gedachte nog een dagje aan mijn verblijf vast te plakken en morgen zonder camera terug te keren naar de meisjes, in mijn gewone kleren en met mijn eigen hoofd, om ze te vragen of ze mij herkenden: die oudere dame die hier gisteren had gefilmd, dat was ik, zagen ze wel? En nog excuses voor de overlast. Oh nee, daar wilden ze niets van weten; ze hadden het juist leuk gevonden. Ik zou er drie, vier misschien wel, in mijn auto meenemen naar La Coupole en hen daar op oesters tracteren en champagne. Ik zou hun verhalen aanhoren, ongelooflijk sympathiek en begrijpend. Zo'n man hadden ze nog nooit meegemaakt en hij wilde ook verder helemaal niets van ze; ze moesten echt aandringen. En elke keer riep ik viens de faire, viens de faire, maar daar wilden zij niet van horen. En hoewel ze van geen betaling wilden weten, stond ik erop en de volgende dag zou ik, weer op weg naar Les Pays-Bas, nog eenmaal door hun straatje rijden en ze stonden op hun vaste plaatsje maar ze waren lang niet zo uitgelaten en onbekommerd als gisteren; met grote, weemoedige ogen speurden ze naar hun droomklant.
- Comme il a des jolies jambes!, riep er eentje en ze haalde er een heel gangetje collegaatjes bij, en elkander knijpend en proestend verdrongen zij zich in de deuropening van hun hotelletje. Ik knipoogde mij een ongeluk. Wij, de hoertjes en ik, waren in dit gekkenhuis de enige mensen die de ijdelheid van het jachtige grotestadsgebeuren doorzagen. Het was een op lachen gebaseerd, eroties contact van jewelste en toen we wegreden, naar de volgende locatie, in mijn auto, ik als oudere dame achter het stuur, zwaaiden zij ons schaterend na. Ik voelde mij God in Frankrijk.