| |
| |
| |
[Feestdagen met de Gebroeders Temmes]
Koninginnedag met de Gebroeders Temmes
Gé: |
Wat heb je nou voor een rare muts op Arie? |
Arie: |
Dat is een Oranjemuts. |
Gé: |
En hij is groen! |
Arie: |
Een feestmuts, voor de Koningin, is dit. |
Gé: |
Sjees! Was ik bijna vergeten: Trix is vandaag jarig! |
Arie: |
Ja en omdat we geen vlag meer hebben om uit te steken, doe ik het maar met een hoedje. |
Gé: |
Hoe kom jij aan dat hoedje? |
Arie: |
Van Witbaard, van de Feestartikelenwinkel. Je moest de groeten hebben. |
Gé: |
Heb je voor mij geen hoedje meegenomen? |
Arie: |
Nee, dat werd te duur. Maar wel een neus.
Die waren in de aanbieding, omdat er geen elastiek aanzit. Hier. Feestelijk hè? |
Gé: |
Wat heb ik nou aan een neus zonder elastiek?
Hoe kan ik nou feestvieren als ik met 1 hand mijn neus moet vasthouden? |
Arie: |
Ik weet nog wel ergens een touwtje. Vanmiddag heb jij een neus op, reken maar! |
Gé: |
Het is anders wel stil op straat. Er hadden nou allang zaklopers en zeepkisten moeten passeren. |
Arie: |
Welnee! Jij hebt het over de dertigste. De dertigste april. Maar dit is de eenendertigste en dan is het nog te koud voor buiten Oranjedingen te doen. Dat hebben ze toen zo afgesproken, Trix en Juul. |
Gé: |
Dus deze verjaardag telt niet als Koninginnedag? |
Arie: |
Nee, maar de ouwe Koninginnedag in April, die vier ik niet mee. |
Gé: |
Nou dan zet ik ook geen neus op. Scheelt weer een touwtje. |
Arie: |
Geef mij die neus er dan maar bij op, want ik vier het nou. |
Gé: |
Kan je niet tot 30 april wachten dan? |
Arie: |
Nee! Want dan is dat studentje ook jarig, die Pieter, en dan denken ze van hiernaast dat ik daarvoor blij ben. |
| |
Pasen bij de Gebroeders Temmes
Arie: |
Hoeveel had jij d'r verstopt zei je? |
Gé: |
Zes. Drie melk en drie puur. |
Arie: |
Dat doe je nou elk jaar. Je weet dat ik geen melkchocolade blief. |
Gé: |
Nee, daarom heb ik er ook puur bij verstopt. Dat jij de pure vindt. |
Arie: |
Mooi is dat. Dus als ik een melkeitje vind, dan is dat voor jou. |
Gé: |
Ja, ik moet geen puur. |
Arie: |
Dus ik kruip hier een beetje rond om jouw eitjes te zoeken. |
Gé: |
Ja, je moet er wat voor over hebben. Zodra je er drie hebt, ga ik door met zoeken en de pure zijn voor jou. |
Arie: |
Ja, maar jij weet waar je ze verstopt hebt. |
Gé: |
Maar toch niet of het melk of pure zijn? Dat kan je aan het papiertje niet meer zien, tegenwoordig. Ik heb ze zo eerlijk mogelijk door mekaar heen verstopt. |
Arie: |
O, hier is de derde. Daar lag'ie vorig jaar ook, tussen de zitting van die stoel. |
Gé: |
Maak 'm 's open. |
Arie: |
Hier: melk! |
Gé: |
En die andere twee? |
Arie: |
Even pellen, hoor. Sjees! Weer melk. En die derde ook. |
Gé: |
Nou, dan ben ik al klaar met zoeken. |
Arie: |
Moet je 'm nou zien staan met die volle mond. |
Gé: |
Mwobijk Paben, Awie! |
| |
Pinksteren bij de Gebroeders Temmes
Gé: |
Wat is dat eigenlijk, Pinksteren? |
Arie: |
Dat'ie ineens weg was en niemand wist waarheen. |
Gé: |
En is dat nou een blijde gebeurtenis, of moeten we rouwen? |
Arie: |
Nee, feestelijk natuurlijk. Daarom gaan de mensen er ook uit met Pinksteren. Omdat hij er als het ware ook uit ging. |
Gé: |
Waar gaan ze dan heen, de mensen? |
Arie: |
Naar Christelijke meubelshows, toch? |
Gé: |
O ja. Wat is er eigenlijk te zien op een meubelshow?
Dansende tafels? |
Arie: |
Nee, gewoon nieuwe meubelen. |
Gé: |
Moeten wij ook niet 's nieuwe meubelen? |
Arie: |
Dat is de moeite niet meer, Gé. Jij gaat nu ineens gelovig doen, omdat je nieuwe meubelen wilt hebben. |
Gé: |
Laten we de kamer dan een beetje anders zetten, dat het toch nieuwe meubelen lijken. |
Arie: |
De kamer staat goed zo, Gé. Daar wennen we niet meer aan, als de meubelen ineens anders gaan staan.
Daar zijn wel gevallen van mensen aan dood gegaan. |
Gé: |
Ik dacht eigenlijk dat Pásen het feest van de meubels was. |
Arie: |
Ook. Maar meer van de eieren. |
Gé: |
Wat was dat ook weer als Pasen en Pinksteren op één dag vielen? |
Arie: |
Dan verstop je de eieren in de nieuwe meubelen. |
| |
| |
| |
Sinterklaas bij de Gebroeders Temmes
Arie: |
Ik wou er dit jaar niks aan doen Gé. |
Gé: |
Waaraan niks aan? |
Arie: |
Aan Sinterklaas. |
Gé: |
Maar we doen toch elk jaar aan Sinterklaas? |
Arie: |
Daarom. De lol is eraf. Ik weet toch wel dat dat blok aluin van jou komt. |
Gé: |
Nou en? Jij geeft mij toch ook een blok aluin? |
Arie: |
Jawel, maar niet meer als Sinterklaas. Ik weet niks meer te bedenken. Ik geef het je zo wel. |
Gé: |
Nou, leuk is dat! Mijn gedicht was al klaar! |
Arie: |
Dat is toch weer het zelfde gedicht als vorig jaar. Maak dit open, het is geen larie, maar een blok aluin van de Sint voor Arie. |
Gé: |
Nee hoor. Ik had dit jaar een heel ander gedicht.
Ik heb namelijk een rijm gevonden op Aluin. |
Arie: |
Op aluin? Wat rijmt er dan volgens jou op aluin! |
Gé: |
Kruin! Ik had: hier is van Sint een blok aluin voor te smeren op je kin en niet op Arie zijn kruin! |
Arie: |
Dat is ook toevallig! Ik had ook kruin ontdekt. Ik had alleen nog tuin er ook bij. Mijn gedicht was: Gé moet gaan kijken in de tuin want daar ligt een blok aluin maar dat is niet voor op zijn kruin! |
Gé: |
Jij had dus óók al een gedicht? Zonde! |
Arie: |
Ja. Maar ineens had ik er genoeg van. We moeten nou eens een keer volwassen worden, Gé! |
Gé: |
Had jij soms ook je surprise al klaar? |
Arie: |
Nee, ik had geen surprise. Het was een heel nieuw gedicht, dat is voldoende surprise. |
Gé: |
Ik wel. Ik had een nieuw gedicht èn een surprise. |
Arie: |
Groot? |
Gé: |
Behoorlijk. |
Arie: |
Ik heb nergens wat onder een laken zien staan. |
Gé: |
In het schuurtje. Heb je me niet horen zagen? |
Arie: |
Was jij dat? Ik dacht de buurman. |
Gé: |
Ik was bezig met jou te zagen. Ik was al bij je kruin en daar had ik dan jouw blok aluin op willen plakken. |
Arie: |
Nou je het zo vertelt krijg ik er toch weer zin in, in Sinterklaas. |
Gé: |
Dat bedoel ik! We wéten wel dat we mekaar elk jaar een blok aluin geven, maar het gaat om de manier waaróp!
Dat is Sinterklaas. |
Arie: |
Ja, ik kan nou moeilijk jou gaan zagen. Nou weet je het al. |
Gé: |
Toch niet hoe ik er gezaagd uitzie? En waar jij het blok aluin verstopt heb? |
Arie: |
Ik had het op je kin geplakt. Daar hoort het ook, aluin. |
Gé: |
Maar dan had je op kin moeten rijmen. |
Arie: |
Vim! Hier is van Sint aluin voor je kin, want dat is beter dan Vim! |
Gé: |
Nou, waarom máák je die surprise nou niet gezellig? |
Arie: |
Als ik vanavond begin, dan haal ik het misschien nog wel. |
Gé: |
Ojee. Sjees Arie! Dat kan niet. Ik heb het laatste figuurzaagje gebroken. |
Arie: |
Mooi is dat. |
Gé: |
Op je kruin. |
Arie: |
Zie je wel? Dan geef ik het maar zo en dan hoeven we ook niet tot morgenavond te wachten. Dan gaan we morgenavond gewoon lekker vroeg naar bed. Alsjeblieft Gé: Je blok aluin. En de hartelijke groeten van de Sint. |
Gé: |
Dank je wel Arie. Hier, insgelijkens. |
Arie: |
Dan zetten we mijn hoofd van het voorjaar wel in de tuin, tegen de vogels, als we gezaaid hebben. |
| |
Sneeuwruimen met de Gebroeders Temmes
Gé: |
We mogen onze stoep wel eens schoonmaken Arie.
Hier, moet je kijken: bij nummer twaalf ligt er geen vlok sneeuw meer voor de deur! |
Arie: |
Laten we geen overhaaste dingen doen Gé! Weet je nog vorig jaar? Waren wij de eersten die begonnen met sneeuw te ruimen, begon het achter onze ruggen al te dooien toen wij nog aan het scheppen waren! En een uur later hadden de mensen die te lui waren geweest om hun stoep schoon te scheppen, net zulke schone stoepen als wij! |
Gé: |
De radio zegt dat de temperatuur nog verder omlaag daalt, dus misschien dat we beter nu de stoep kunnen schoonscheppen. |
Arie: |
Moet jij er nog uit dan? |
Gé: |
Ikke niet. We hebben alles in huis, voor het weekeinde. |
Arie: |
Nou dan! |
Gé: |
Ik bedoel voordat hij van hiernaast gaat staan te scheppen. Dat hij het dan allemaal bij ons er bovenop gooit. |
Arie: |
Daarom mogen we blij zijn dat we nog niet geschept hebben. Anders had hij het op ons schone straatje gegooid. |
Gé: |
Weet je nog vorig jaar Arie? Dat hij toen zijn schoenen op onze schone stoep stond af te stampen? |
Arie: |
We moeten zoveel boodschappen van tevoren in huis halen dat we er helemaal niet meer uit hoeven zolang er sneeuw ligt, Gé! Maar wat we nooit meer moeten doen is onze stoep schoonscheppen. |
Gé: |
En als je d'r dan over uitglijdt? |
Arie: |
Dat zeg ik nou net: wij glijden d'r niet over uit, want wij blijven binnen. |
Gé: |
Maar andere mensen toch wel? |
Arie: |
Kan jou dat wat schelen voor iemand uit deze hele straat? |
Gé: |
Ikke niet. |
Arie: |
En dan gaan ze maar even voor nummer 16 de stoep af en bij twintig weer erop. |
Gé: |
Het lijkt me achteraf ook beter voor de inbrekers, Arie.
Vooral als we 's nachts een gladde stoep voor onze deur hebben, tegen de inbrekers. |
Arie: |
Daarom, rustig laten liggen. Laten we voor het raam gaan zitten, kijken of er nog meer sneeuw gaat vallen. |
| |
Kerstmis bij de Gebroeders Temmes
Arie: |
En die koning heette Herodotus. |
Gé: |
Die alle kleine kinderen opat. |
| |
| |
Arie: |
Behalve Jezus, omdat die in dat mandje dreef. |
Gé: |
Oja, nou weet ik het weer. Met die vallende ster. |
Arie: |
En toen dat mandje met Jezus naar de Open Zee dreef toen spreet de zee in tweeën, dat Jezus niet zou verdrinen en natworden. |
Gé: |
Maar hij had dus niets te eten. |
Arie: |
Hij at Herten en Runderen. En dat sliep allemaal bij elkaar, met de lammen en de leeuwen. Dat vonden ze een eer, om door Jezus te worden opgegeten. |
Gé: |
Rauw? |
Arie: |
Nee, eerst roosterde hij ze op een brandend braambos. |
Gé: |
En als hij dan dorst had? |
Arie: |
Dan sloeg Jezus met zijn staf op een berg en dan kwam daar bier uit. |
Gé: |
Het is goed om in deze donkere dagen weer eens bij die dingen stil te staan. |
Arie: |
Precies. Daarvoor hebben ze Kerstmis ook voor ingevoerd. En met één kinnebak van een dooie ezel ranselde hij alle woekeraars van de trappen van de tempel. En toen trok hij zo, kostte Jezus geen enkele moeite, twee pilaren naar elkaar toe, dat de tempel instortte. |
Gé: |
Jezus was eigenlijk de eerste met lang haar Arie.
Alleen dat van dat onbevlekte heb ik nooit begrepen. |
Arie: |
Dat doen ze nou toch ook met kinderen krijgen?
Dat zijn allemaal vrouwen waar geen man meer aan te pas komt. Dat gaat met injecties. |
Gé: |
Er is eigenlijk niks nieuws onder de zon. Alleen plestik kerstbomen. Zit de kruimeldief nooit meer verstopt met naalden tenminste. Nou: zullen we de kerstbel ophangen? |
Arie: |
Dat is goed. Hij begint lelijk te verkleuren, onze kerstbel.
Weet je nog dat hij helemaal rood was? En je zou hem lijmen Gé, waar hij opengescheurd was. |
Gé: |
Hij is zo flets geworden van het buitenhangen, ieder jaar.
Dat moeten we niet meer doen Arie, onze kerstbel aan de buitendeur hangen. Dat kost ons onze bel. |
Arie: |
Laten we hem dan aan de binnenkant van de buitendeur hangen. |
Gé: |
Ja - dan ziet niemand hem toch? |
Arie: |
Krijgen we dan soms gasten met de kerst? |
Gé: |
Nee, maar wij. Of we moeten met de kamerdeur open gaan zitten, dat we onze kerstbel aan de binnenkant van de buitendeur kunnen zien hangen. Dat vreet warmte. |
Arie: |
Daar heb jíj weer gelijk in. |
Gé: |
Laten we hem voor deze kerstmis dan maar aan de lamp hangen.
Hé Arie, vertel nog eens wat uit de bijbel? Dat kan jij zo gezellig. |
Arie: |
Goed. Ken je dat verhaal van Jop die lazerus op de Kerstvaalt zat? |
| |
Oud en Nieuw met de Gebroeders Temmes
Arie: |
Ik wou er wel voor twaalven zien in te liggen, Gé. Dan hoeven we ook niet terug te blikken. |
Gé: |
Maar wel de wekker om kwart voor twaalf zetten, toch? |
Arie: |
Waarom? |
Gé: |
Om mekaar Gelukkig Nieuwjaar te wensen natuurlijk. |
Arie: |
Dat kan toch ook morgen? |
Gé: |
Ja, hè, hè. 't Mag officieel tot de zesde. Ik vind nieuwjaar wensen moet je heet van de naald doen. |
Arie: |
Nee, ik kan 't voor m'n hart niet meer hebben, twaalf uur. |
Gé: |
O, dan ga ik er ook in, in de pietenbak. |
Arie: |
Nee, dat kan niet. D'r moet er één opblijven. |
Gé: |
Waarom? |
Arie: |
Nou, dat ze zien dat er iemand thuis is. Anders gooien ze vuurwerk door de brievenbus. |
Gé: |
Dus dan zit ik in mijn eentje Oudejaarsavond te vieren.
Kan ik om twaalf uur naar de wc om de spiegel Gelukkig Nieuwjaar te wensen. |
Arie: |
Nou, dan wens ik je nou vast Gelukkig Nieuwjaar. |
Gé: |
En het duurt nog drie uur. |
Arie: |
Nou, zalig uiteinde dan. |
Gé: |
Dan eet ik wel alletwee de oliebollen op, hoor. |
Arie: |
Nee, ik neem er een mee naar bed. |
Gé: |
O, mooi is dat. Lig ik morgenavond nog op jouw kruimels. |
Arie: |
Welnee! 't Is morgen toch 1 januari? Dan nemen we toch altijd schone lakens! |
| |
Sociotip
U heeft helemaal geen zin in die meneer of die mevrouw, maar ze blijven maar aandringen. Weet u wat ze zullen doen? Ze zullen binnenkort eens bellen.
Als u nu even uw telefoonnummer geeft?
Dat doet u dan als volgt: u geeft uw complete abonneenummer op, maar u wijzigt één cijfertje. Heeft u bijvoorbeeld 010-246735, dan zegt u: 010-245735, heb ik. Komt u hen later nog eens tegen en zeggen ze dat ze nog gebeld hebben maar iemand anders aan de lijn kregen, dan zegt u: wat heeft u dan gedraaid?
010-245735, zeggen ze.
Aha! roept u. Dan heeft u mijn nummer destijds verkeerd genoteerd. Het is namelijk niet 010-245735, maar nul tien twee DRIE vijf zeven drie vijf! Dat scheelt maar één cijfertje. Geen wonder dat u iemand anders aan de lijn kreeg!
De vervelende horzel noteert uw nummer nogmaals (010-235735!) en in de veilige wetenschap dat ze u nu helemáál nooit meer te pakken zullen krijgen, biedt u hem of haar iets te drinken aan. |
|