Hoe hard het gaat en hoe groot ze worden
‘Mag ik even je pen schat? Pappa moet even een telefoonnummer opschrijven. Namelijk het nummer van een meneer.’
‘Asjeblieft pap.’
‘Dank je wel meid. Ziezo. Fijn zo. Mooie pen is dit hè? Ben je er blij mee?’
‘Die is niet van mij hoor.’
‘Oh nee? Heb je die niet van pappa en mamma gekregen?’
‘Die heb ik geruild, met Karin.’
‘Met Karin.’
‘En Suze heeft zolang mijn pen.’
‘Suze? Die ken ik niet, geloof ik. Maar Karin wel. Zozo. Dus Karin zit ook alweer in de zesde.’
‘De zevende hoor pap. Het heet nu de zevende.’
‘De zevende?’
‘Volgend jaar ga ik naar de achtste. Wat dus vroeger de zesde heette.’
‘Ja natuurlijk, de zesde.’
‘De zevende.’
‘De zevende, dat zeg ik. Heb je misschien ook even een papiertje voor me zolang? Dan kan pappa even dat nummer opschrijven. Nee, ben je mal, niet uit je schrift scheuren!’
‘Geeft niet. Dit is toch m'n klatschrift.’
‘Fijne nieuwe tas is dat hè?’
‘Die tas had ik vorig jaar ook al hoor.’
‘Jaja. En dat UB 40, daar op de klep, is dat jullie groepsnummer of zo, voor de Cito-toets?’
‘Nee, dat was vroeger een Popgroep. Mag ik m'n pen terug?’
‘Hè? Oh ja, sorry. Ja dat heeft pappa van de zaak hè; altijd alle pennen bij zich steken.
Zeg meid, fijn dat het zo goed gaat op school. Nou, en volgend jaar in de zesde krijg je er lekker Engels bij...zul jij eens zien. Kan pappa Engels praten, met zijn kleine meid!’
‘In de achtste, bedoel je.’
‘Dat zeg ik ja; volgend jaar in de achtste.’
‘We hebben vorig jaar al Engels gehad hoor pap. We zijn al gekomen tot les vierentwintig.’
‘Les vierentwintig alweer! Prachtig hoor. Zeg schat, pappa moet nog even de vader van Marijn bellen over een dingetje, maar ik heb mijn agenda op de zaak laten liggen. Weet jij toevallig het nummer van Marijn?’
‘Twee vijf vier twee zeven drie.’
‘Twee vier vijf drie zeven twee.’
‘Nee: twee vijf vier twee zeven drie. Heel makkelijk: vijfentwintig tweeënveertig, drieënzeventig. We zijn al aan de staartdelingen.’
‘Wacht, pappa schrijft het even op. Mag ik nog even je pen?
Dank je wel. Zeg, dan gaat pappa even bellen op zijn kamer.
En als ik jou nou eens heel lief aankijk, zou jij dan in de tussentijd een lekker kopje koffie voor pappa kunnen zetten?’
‘Goed pap.’
‘Nou, gaat pappa even bellen. Ziezo. Vijfentwintig, tweeënveertig, drieënzeventig. Hallo? Hans? Met mij. Alles goed? Fijn zo. Met Marijn ook? Wat worden ze groot hè, die meiden van ons. Ik zit hier met de mijne aan de keukentafel, want Tine is even naar haar moeder. Maar over dat addendum dat is dus verder in orde hoor. Ik gooi het zometeen op de bus, heb je het morgen. Ja, nee, geen punt. O ja Hans, nog één dingetje: hoe heet die juf ook alweer die ze hebben? Die twee van ons? Een menéér? Hoe? Juist. Nee, want anders zit vader zometeen wéér met zijn mond vol tanden. Ja, het gaat hard hè?
Zeg, tot gauw. Dag!’
‘De koffie is klaar hoor pap!’
‘Fijn meid! Dan gaat pappa eerst even deze brief op de bus doen en dan moet je me straks alles vertellen over je nieuwe klas hoor!’
‘Het is gewoon een hartstikke leuke klas, verder niks bijzønders.’
‘Fijn zo, mooi zo. Nou, dan gaat pappa gauw naar de brievenbus. Mag ik jouw fiets even lenen?’