De Getekenden
Ik wil zeker niet beweren dat mijn ouders de schuldigen zijn. Trouwens, de fase van het zoeken naar Schuldigen heb ik al lang achter me. En je moet het in de tijd plaatsen; zo'n vierendertig jaar geleden werd er absoluut niet over gesproken. Nu, in 1981, is het voor grote groepen mensen nog niet bespreekbaar. Ik heb het mijn ouders pas vijf jaar geleden verteld en wat waren ze geschokt. Nu hebben ze er vrede mee, omdat ze wel merken dat ik in mijn leefwijze niet zo veel verschil met mensen die hun hele leven wél een vaste handtekening hebben gehad. De dag dat het allemaal begon, heb ik nauwkeurig kunnen traceren: 4 november 1947. Toen nam mijn moeder me achterop de fiets mee naar een verbouwd woonhuis aan de Haagse Laan van Meerdervoort: een filiaal van de Nutsspaarbank. Mijn moeder tilde me op het schrijfblad van het loket. De ambtenaar (had hij rood broshaar en een zwarte snor?) overhandigde mij m'n eerste spaarbusje; metaalkleurig, ellipsvormig, een gleuf met ‘tandjes’ en een rond gaatje voor het papiergeld (papieren guldens). Het begeleidende bankboekje werd ingevuld met mijn personalia. En toen gebeurde het. Ineens! Ik kreeg een pen in mijn handen gedrukt. Ik moest mijn handtekening zetten! Voor het eerst van mijn leven. En terwijl het bloed in mijn oren suisde, schreef ik dit:
Ik had voor het eerst in mijn tot dan toe veilige, beschermde leventje mijn handtekening gezet en ik was diep onder de indruk van dat identiteitsbevestigende gebeuren. Thuisgekomen holde ik naar mijn kamertje en ik herhaalde die magische krabbel urenlang. En ik bleef dat doen. De drie kladblokken die ik op mijn verjaardag had gekregen waren dezelfde week nog vol. Hans Biersteker. Hans Biersteker. Hans Biersteker. Terwijl andere jongens zo rond hun elfde, twaalfde jaar een onbedwingbare neiging krijgen zich van een handtekening te voorzien, was ik al op mijn achtste dagelijks bezig me te trainen in het snel en achteloos neerzetten van mijn signatuur. Een 8-jarig directeurtje dat aan het eind van de dag een portefeuille met honderden brieven moest doorploegen. Op het verlanglijstje van mijn negende verjaardag stond maar één woord: kladblokken.
Miin handtekening zag er toen zó uit:
Op mijn vijftiende had ik een handtekening ontwikkeld die me geheel bevredigde. Aan al die jaren ploeteren en schaven en trainen kwam toen een eind: ik moest hem zetten onder twee officiële documenten!
Bij de benodigdheden voor een fietstocht door het Zwarte Woud, behoorden een lidmaatschapskaart van de NJHC en een paspoort. Die jeugdherbergkaart heb ik nog en ik kan 'm niet zonder een diepe ontroering bekijken.
De spanning waaronder ik die krabbel zette, was zeker niet minder dan die eerste keer, in het kantoor van de Nutsspaarbank. Maar ik was nu op het moment voorbereid. Wat er uit mijn pen vloeide had ik zelf bedacht. Daar stond 'ie, de handtekening waarmee de wereld aan mijn voeten lag.
Onbeholpen misschien, maar met de overmoedige durf en het naïeve vertrouwen van de jongeman middenin zijn puberteit:
Ik herinner me nóg een dag van grote triomf. De man van de Nutsspaarbank (zwart haar en grote rode snor?) vond dat ik hard toe was aan een nieuw spaarbankboekje. ‘Ongelofelijk’, riep 'ie uit, toen 'ie het verschil zag tussen mijn Oude en mijn Nieuwe handtekening. Mijn twenjaren waren gelukkige jaren. Ik was gelukkig met mijn handtekening. Natuurlijk, de puberale heftigheid verdween en maakte plaats voor een aangepaste versie. Maar ik zette hem graag en razendsnel:
Maar zo rond mijn dertigste begon de narigheid. (Nu weten we dat alle signaturalieten er in die periode last van beginnen te krijgen.) Ik was niet meer tevreden met mijn handtekening! Een ontevredenheid die snel uitgroeide tot een intense haat. Haat voor de eigen handtekening, het is de eerste stap op een lange, lange weg.