Dees aert begrijpt een van des werelts wonderheden
Zee Schilder en Poët, soo groot als d'aert oyt lede:
Peeters sijn toenaem was, den naem Bonaventuer
Sijn lof eeuwen verslijt, al rot dees sepultuer.
Ende om naer mijn ghevoelen den sin te volmaecken dunckt my niet qualijck op het graf van dien uytnemenden Zee Schilder ende soet-vloeyenden Poët Bonaventura Peeters te passen dit naervolghende graff-schrift ende lijcksangh.
Besprinckelt en bedauwt uyt een oprecht medooghen
De doot van Pallas Soon met traenen van u ooghen,
Die hier begraven leydt, en is van kracht berooft
De fackel van Pictuer die leyt hier uytghedooft,
Die Themis aen haer borst met hulp van Thetis voyde
Sulckx dat zijn groot verstandt in alle Consten groyde,
Die van Poësis werdt ghelaeft uyt d'Hypocreen,
Soo als een schemer licht van d'aerde hier verdween.
Neptun' die in een schelp van Tritons wordt ghedraghen
En doet ghedurich niet als suchten, stenen, klaghen,
De schoon Nereidis sijn inden rouw becleet
De Zee benevelt is met droefheyt druck en leet.
Apollo wilt sijn herp in Lethes vliet versmooren
Die over Peeters doot oock haer gheclanck laet hooren,
Van Peeters die door Const met sijn Poëtse tongh
Soo soet en liefelijck ghelijck als Naso songh.
Die oock door sijn Pinceel noyt heeft Natuer gheweken
En sonderlingh altijt in zee-Const uyt ghesteken:
Waer van den hoochsten roem door Faem noyt sal vergaen