Den groeyenden Lierschen blom-hof

[p. 145]

De Tafel. Van desen tegenvvoordigen Lierschen Blom-Hof.

Dit teecken * vvijst aen de ghedichten.

Het eerste Deel.

ALs Phebus inde Lenten, &c.	fol. 1.
Als t'Hoff der Goden vergadert was.	3
Als ick my ginck vermaken.	9
Bosch-goeykens met u Nymphkens vlucht.	11
Comt jonghe jeughden.	6
Den dorren vorst neer-sijght.	14
*Die aenvalligh wilt verslaghen.	17
Gheestigh en rijckbaere jeught,	10
*Ionghmans die in Venus klippen.	20

Het tvveede Deel.

Als AEstas sluyten sou &c.	32
Aenhoort het Nachtegaels geschrey.	34
Croon draeghster vande deught.	41
Wie met lust sijn schuyl-plaets bout.	23
Ghelijck Adoon den vlucht nam.	38
O smaeck lustighe Laura.	36
Siet den Dryades blooten cop.	29
Schoone Flora,, claer Aurora.	30
*Staet Lezer weynigh stil.	44
Wanneer dat Caeres haer groene cleedt uyt-spreyt.	26

Het derde Deel.

Als wordt de ziel bedouwt.	47
Als lest den hellen glans der Sonnen.	63
Fortuna soet die tot my deyst.	61
*Heeft my het ongheluck, &c.	48
Hoe wagghelt het ghemoet.	67
Hoe lanck sal ick noch sijn.	45
Het groen becleede velt.	73
*Het eygen van 't ghemeen.	74

[p. 146]

*Ionge dochters fleur van vrouwen.	78
Is de min in u hert gheschroeft.	70
*Lest als de blond'Auroor.	69
O doodt laet my u pijlen proeven.	76
Onlanghs wanneer Pomona sou.	54
Schoon lief wanneer salt eens wesen.	41
Schoon lief niet langher mijnen sin.	46
Spreeckt traghe tonghen.	58
*Wat flauw en slechte min.	52

Het vierde Deel.

Deughtsame gheesten.	113
*Een vrouw die lijden moet &c.	99
Een man die vele sorghen heeft.	101
Gheschapen is van niet den mensch.	90
Hoort nu de potten en pannen klicken.	93
Laet nu sincken uwen bedroefden geest.	81
Lustich ghesellen.	98
*Ick hinder als ick leef.	115
*Ick heb een edel vrouw.	106
Met lust ende met maet.	96
*t'Was eens op eenen tijdt.	85
Wordt ghy vermeestert vanden wijn.	83

Het vijfde Deel.

Als ick begost te luysteren.	121
O werelts boos bedwanck.	117
*Een Goddelijcken smaeck.	123
t' Dry eenigh wesen,	124
Door Godes minne treken.	128
*Voorwaer in s'werels hoff.	129
O lock-lust vande min.	132