Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Faems weer-galm (1670)

Informatie terzijde

Titelpagina van Faems weer-galm
Afbeelding van Faems weer-galmToon afbeelding van titelpagina van Faems weer-galm

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.03 MB)

ebook (4.84 MB)

XML (0.72 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

emblematiek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Faems weer-galm

(1670)–Cornelis de Bie–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
Amor est otiosi pectoris molestia.
Et Mater curarum saevißima.

De Moeder van veel sorgh is liefde dat gaet vast
De liefde is aen t'hert den grootsten overlast.

DE liefde brenght den mensch tot veel becommernissen, om (diemen bemint en volght) tot weder-liefde te ontvoncken, en daer-om behoortmen de beginselen der liefde eerst wel te kennen, oft te verstaen eermen die begint, want schoon sy somtyts in't eerste van cleyn vermogen sijn, soo sijn sy altyt sterck en crachtich genoch om u gevolgh te ontvouwen, daer de wuftheyt der saecken en het hittichste

[pagina 117]
[p. 117]

voornemen een haestig berouw naer haer sleept, daer om en mach niemandt sijn eyghen saecken een ander betrouwen, veel min ontdecken om daer van geholpen te worden, om daer door geen misslaghen te begaen van t'gene hy soeckt te vercrygen want die van eenen siecken medecyn (sijn eygen sieckte niet connende af helpen) dicwils genesen wilt sijn, sal veeltyts bedrogen vallen: Soo oock de minnaers die de oorsaeck van hunne liefde aen andere (die selfs met liefde besmet wesen te kennen geven, sullen lichtelijck daer van berooft worden, en oversulcx eenen verliefde minnaer my vraegende wat dat is te hebben, en anders niet en heeft, ick sou hem antwoorden t'selve alleenelijck te wesen de hope, van te vercrygen dat onseker is, en nochtans door swygen en dencken sou connen crygen, en door het openbaeren verliesen: hoe menighen dwaesen minnaer en wort inde woeste werelt niet gevonden, de welcke sich voedt met een ydel hope om te vercrygen daer hy op verlieft is, hem betrouwende alleen op het gedult, en den tydt, wagende lyf en goedt, settende de lusten boven de eer en gemack, daer de tragedische historien, overgeset ende vertaelt uyt de Italianse spraeck door Franchois la belle Forest, getuygenis van geven, het wonderlijck leven van Vlisses en Penelope, de getrouwe liefde van Helena en Rosemond', den verblinden minnaer van Smirna, den getrouwen Herder Mirtillo tot de schoone nimphe Amarillis, eenighe dochter van Titer het wraeck-lustich leven van de Gravinne Nympha, die om de verloren gunst vanden Hortogh van

[pagina 118]
[p. 118]

Calabrien, ende Grave van Manua, (die haer onteert hadde, sulck een haet had' gecregen op het mannelijck geslacht dat syse altemael die onder haer gewelt geraeckten dede vermooren, met noch meer ander gedenck-weerdige historien de welcke de cracht vande liefde in overvloedicheyt aen-wysen, soo in Coninghen en Princen, eel en on-eel, geleert, en ongeleerde Mannen, cleyn en groot, de welcke geenen arbeydt en hebben gespaert om hunne sinne tochten den vollen toom te geven, ende dicwils tegen natuer uyt te wercken t'ghene tot laefenis van hunnen minne brandt eenichsints heeft connen voordeelich wesen, allen het gene ick eensdeels, om cortheyt wille, en anderdeels, om dat de selve historien te al-gemeyn, ende aen een iegelijck inden druck bekent sijn, heb willen achterlaten. Als genoch sijnde alhier in't cort te thoonen den avontuerschen handel die inde liefde steckt en de cracht die sy inde minnaers uyt-werckt, tot bewys dat daer-in oock een groote d'waesheyt, en sotticheyt des wereldts verborgen is, ter-wylen de minnaers hun niet anders en laten voorstaen, oft hun genegentheden sijn de alderloffelijckste diemen can bevinden, hun manieren van leven de beste diemen sou wenschen, hun recht het aldercrachtichste dat-men sou connen versoecken, ende hun verkiesinge de alder-redelijckste diemen sou bepeysen, sonder te willen gelooven dat allen hun vryagien niet en sijn als sotternyen, slavernyen, en verachtelijcke driften, nochtans heeft de liefde sulcken cracht en doet soo grooten gewelt dat

[pagina 119]
[p. 119]

sy den rycken en weldighen mensch de croon van gebiedt en Schepter van regeringh d'winght te verlaeten, en doet hem rust vinden inde verworpste armoede des werelts, die liever selfs slave is als meester van duysent onderdanen, die liever de on-eer en schand' voor geselschap heeft als het ontsach, heerschap, cracht en ghewelt, die liever tracht naer een wreede doodt als een soet leven, die liever den arbeydt verkiest als het gemack, gelijck ons vertaelt wordt uyt de fransche historien van de schoone Olimpia, de kuyse Silvia, deughdelijcke Melinde en getrouwe Argenis, Olimpia de eenige dochter des grooten Sophis van Parsen niet tegenstaende dat sy was een voorbeld' van alle deughden, en hadde de volmaeckste gaven van wetenschap, die de natuer in een Princersse cost storten, besittende de hooghste trappen van de reden en voorsichticheyt, boven de schoonheyt die onvergelijckelijck was, want haer hairen waren als ketenen die de sielen vast bonden, haer ooghen als schichten die de herten quetsten, haer woorden als orakels en haer soete manieren van leven als een warand', oft dool-hof om in te dolen, want die daer in geraeckten en costen geenen uyt-gang vinden, Olimpia nochtans door het vervolgh van verscheyde Coningen en Princen die om haer in liefde branden en sonderlingh Leander, Alidor, Cloridon, en Melante, vier geboren Princen, waer van de Leander de schoonste Alidor de ryckste Cloridon de volmaeckste en Melante de welsprekenste was, heeft haer selven op het leste door fenyn doen bersten, en sterven om

[pagina 120]
[p. 120]

dat sy gedwongen was met Alidor te trouwen, in voegen dat sy dit doodelijck voornemen in haer siel verborgen hiel tot dat sy getrouwt was ende alsdoen inde volle-feest eenen halven Cop met fenyn haer bruydegom toebrocht die sy beneffens hem uyt-dronck, ende samen daer door quamen hunnen geest te geven. Siet de cracht vande liefde om dat Alidor door de cracht van liefde tot Olimpia ghedreven sijnde, hadde vermoordt de gene die sy meer beminde als Alidor daer sy tegen haren eygen danck mede gedwonghen was te trouwen, ende naer de ghesloten trouw noch wraeck over naem.

De kuyse Silvia van edel geslacht en een ciraet van maeghdelijcke schoonheyt heeft, van jonghs af soo veel herten gequetst dat sy van een groot getal Ridders die sich aen haer trachten te verbinden bemint en aensocht werdt, onder al Cloriman een edel geboren Prince, uyt-stekende boven t'gemeen in alle gaven was den eenigen die noyt van voornemen in sijn crachtighe liefde tot dese cuyse Silvia en veranderde, door de uytmuntende begeerte die hy hadde van haer te besitten, sijn liefde vergeleeck sijn dapperheyt, overmidts de selve alle beyde onverwinnelijck waren, vol staet-sucht en ydel van glorie, hoe wel dat Silvia meer liefde droegh tot Lysander en Polidor die haer oock vervolghden, als tot Cloriman, maer t'geviel tot sijn groot geluck dat dese twee door een hatelijcken t'wist in krakeel beyde quamen te overlyden, oversulcx de ghelegentheyt open viel, om sijn liefde te vervolgen, ghelijck hem daer door naer grooten arbeyt,

[pagina 121]
[p. 121]

moeyt en lyden Silvia tot sijn bed'genoot werd' gegunt, als wanneer sy de Hertoghs Croon op het hooft creegh en het eerste jaer al spelende en lachende door gingh', wanneer sy niet en sach den strick van haer aenstaende allenden door de vermaledyde ergh-waen, oft jalosie die t'herte van haer Egemael soo diep invroette dat hy haer sonder syn by-wesen noot alleen en dorfde laten, schoon dat sijn by-wesen haer smerten vernieuwden, om dat sy in sijn af-wesen scheen solaes te vinden in tranen te storten om haer half toegesloten herte mede te lessen en haeren honger met den wint van haer suchten te versaden, poogende haer leven uyt haer oogen te doen dringen en soo te beswyken, om dat sy altyt in eenen donckeren thoren was sittende (daer Cloriman tot voldoeningh van sijn jalosie haer had' in gesloten) ende al-waer sy haer selven soo eenich vond' en tot haer onnoselheyt met sulcken strenghe wreetheyt gestraft vondt, van de gene die sy meer beminden als haer selven, want hoe grooter liefde dat sy droegh tot Cloriman, hoe meerder dat syn erg-waen groyde, jae was daer van soo beseten dat hy sijn kuyse Silvia noch niet en betrouwde, op desen stercken toegesloten thoren, staende aenden cant vande see niet veer van sijn paleys (daer hy haer soo onnoosel en tegen reden liet swemmen in duysent tranen, en t'hert beswaren met duysent suchten. Waer-om ick niet on-geraden en vondt (om den leser hiertoe meer te bewegen, en van voor-vallende jaloursheyt te trecken) met dese volgende Poësie te verhalen den druck, pyn, en

[pagina 122]
[p. 122]

smert, die Silvia gevoelt heeft in haer onnooselheyt, en de vervloeckte jalosie, oft ergen-waen die Cloriman gedreven heeft in sijn hertneckicheyt die de schuldighe plicht was van alle de wreetheyt die Silvia moest uytstaen.

 
SIet Silvia was ver verlaten van haer vrinden
 
Die nievers hulp, oft troost als in't gedult cost vinden
 
Vermits haer ongeluck wies aen gelijck een fee,
 
Niet anders voelende in't hert als druck en wee.
 
Sy wenschten nacht en dach haer leven uyt te storten
 
Door d'oogen met t'getraen t'gen' t'leven quam vercorten,
 
Sulcx dat groot wonder was in sulck een aventuer
 
Te leven soo geperst, t'gingh tegen de natuer.
 
Haer wys verstandt nochtans scheen haer noch te vermanen
 
Tot droef-leet-wesen, om dat sy soo veele tranen
 
Vergoten had', in al dit lyden en de smert
 
Jae schoon haer moedicheyt tot hulp quam aen het hert.
 
Haer trou stantvasticheyt werdt tot haer grooter suchten
 
Genomen voor mis-daet, als Cloriman gingh vluchten
 
Van haer getrouwicheyt, jae beldt sijn selven in
 
Dat haren swaeren druck quamp uyt geveynsde min,
 
Dit comt hem meerder sorg en achter-dencken baeren
 
Om haer noch nauwer als gesloten te bewaeren,
 
Siet! hoe de belg-sucht ons van vreught en rust berooft,
 
Die haer maer in en volght en in het minst gelooft,
 
Den druck van Silvia stets als het water hooghde
 
Waer-om dees droeve siel ach! anders niet en pooghde
 
Als te verdrincken in haer traenen en gesucht
 
Mits sy was uyt-geweent, en vol van on-genucht.
 
Sy socht gedurich aen tot t'levens eynd' te comen
 
Jae snachte naer de doodt in plaets daer van te schroomen
[pagina 123]
[p. 123]
 
De liefde die sy droech tot Cloriman, was niet
 
Als pyn, smert en getreur, geween, ramp, en verdriet.
 
Die naer de waerheyt van haer swaricheyt wilt luyst'ren,
 
Can daer-in medecyn van hondert duysent pluyst'ren
 
Bevinden, by soo veer dat iemandt met het quaet
 
Van d'ergh-waen is besmet, die hier te boven gaet
 
De liefde en de trouw, die hier den lof vermindert
 
Van Eeldom, naem en faem, die hier de deught soo hindert.
 
Dat wraeck roept voor Godts throon, ach is't geen groote pyn
 
Daer door de jalosy twee zielen twistich zyn?
 
De liefde can den staet van't Houwelijck verheffen
 
En door de jalosy soo isset selden effen,
 
De vreught dan haest vergaet, jae op een oogen-blick
 
Raeckt liefde in den bandt van af-keer en veel schrick.
 
Het is soo blinden loth dat dweers en scheef can vallen
 
En als't niet recht en valt, is't houw'lijck niet met allen.
 
Het houwelijck is wel een costelijcke erff,
 
Maer hoe het gaet oft niet, 't en is maer water-verff
 
By d'edel Suyverheyt, de Suyverheyt can geven
 
Een vry en los gemoedt, een on-becommert leven.
 
En 't houwelijck veel sorgh, die swaerder is als loodt
 
En daer niet uyt en volght als een gewenste doodt.
 
Die maer de deught en kent van Silvia, can leeren
 
Hoe dat-men schouwen moet d'alenden en de zeeren
 
Van't houw'lijcx on-geluck, met lyden en gedult,
 
En hoe-men vluchten moet de in-geboren schuldt
 
Van quaey genegentheyt, tot al te grooten Staeten
 
Die ons beswaeren, als de ziel eens moet verlaeten
 
Het lichaem, ach dan wordt het hatich quaet ververst
 
Van d'on-rechtveerdicheyt, die 't hert van binnen perst.
 
Hoort maer de clachten aen, die Silvia uyt-braeckte,
 
Als sy naer d'eynd' van rou, met groot verlangen haeckte:
[pagina 124]
[p. 124]
 
Wie soeckt in d'armoed' niet het leven vande rust?
 
Als in den ryckdom soo te leven sonder lust?
 
ô Góòn neemt van myn hooft de Croon die met verlangen
 
Van my, soo on-verdacht door t'houwlijck is ontfangen,
 
Want waer-toe anders dient myn grootheyt als tot pyn,
 
En vergelijckingh van die onder-worpen zyn
 
Aen alle slaverny, terwylen myn gebieden
 
Veel onder-daenen heeft, en selfs comt my geschieden
 
De grootste straf, en schand', leet, pyn en swaer alend'
 
Die geen geselschap heb, als droefheyt sonder end':
 
ô Goden waer-om comt gy dit niet eens beletten
 
Dat ick onnoosel lyd', soo schandelijcke smetten,
 
Van d'on-verdraeg'lijck quaet des over-spels, is dan,
 
U aengenaem de sond', van myn belgh-suchtich man?
 
Neemt myn onnooselheyt voor sekerste getuygen
 
Hoe dat ick t'on-recht moet voor d'helsche furi buygen
 
Van Cloriman, schoon ick eylaes on-schuldich ben
 
Van 't op-geleyt misdaet, al 't gen' dat ick beken,
 
Is waer gelijck gy weet, gunt my dan beter daegen.
 
In't leven tot myn troost, die soeter zyn om draegen
 
Oft geeft my haest de doodt, die ick veel liever kies
 
Als't leven, ach 't is tydt, want ick de spraeck verlies.
 
Dees clachten hilpen niet, haer man bleef ongenaedich
 
Syn helsche Jalosy die was te over-dadich,
 
Jae groyden meer en meer. met grooten over-last
 
Aen't herte, want schoon dat sijn Silvia was vast
 
Gesloten, Cloriman vol sorgh en achter-dencken
 
En was noyt sonder vrees, oft iemant haer mocht krencken,
 
Oft Silvia daer uyt noch eens ont-slopen had'
 
Oft iemandt haere schoont aldus becropen had'.
 
Als hy den regen sach, was hy in duysent vreesen
 
In ancxt en swaere pyn, oft Jupiter mocht wesen
[pagina 125]
[p. 125]
 
Die haer beslaepen quam, soo als hy eertyts dé
 
In schyn van regen, aen de schoone Danaé.
 
Sach hy de gulde son op 't dack des torens schynen
 
Soo brocht de jalosy hem oock in duysent pynen,
 
Oft dat Apollo noch eens uyt den hemel quam
 
Die Daphne als een boom in sijn twee armen nam,
 
Jae vreesden Eolus den Godt van al de winden,
 
Soo 't maer eens waeyde, by sijn Silvia te vinden:
 
En quam daer Zeeschen storm so was hy voor Neptuyn
 
Besorght, oft hy eens had gecomen naer de duyn
 
Des waters, en alsoo sijn Silvia beclommen,
 
Oft wel de Tritons, die ontrent den toren swommen,
 
En soo den Hemel maer door eenich fel tempeest
 
Van blixem open gingh, was Cloriman bevreest
 
Oft al de Goden t'saem, daer hadden uyt gevlogen,
 
En sijn lief Ega met behendicheyt bedrogen,
 
Jae sach hy by geval een vogel in de locht
 
Dan was't dat hy met schroom op Jupiter weer docht.
 
Verandert in een Swaen om Leda te becruypen
 
In voegen datter niet verby 't gesicht cost sluypen.
 
Syn swaere vrees vol pyn, en sorgend' achter-ducht
 
Was hem een oogh-gemerck van vuyle bellegh-sucht
 
Die Cloriman soo seer, in al sijn leden quelden
 
Dat hy sich in het minst dat leven had, on-stelde,
 
Jae tot de steenen toe des torens metselry
 
Die dienden hem tot spyt van sijne jalosy,
 
Oft dat se somtyts weer, gespleten van malcand'ren
 
Eens mochten in de form van eenen mensch verand'ren
 
Als in het leven bleeck, van den Daucaleon,
 
Vermidts sy saegen 't licht van sijn gesloten son
 
Soo werd' sijn jalosy, oft ergh-waen daeghlijckx felder
 
En booser als te voor, hy sou haer in een kelder
Qui morbum noscit principium curationis requirit.
[pagina 126]
[p. 126]
 
Gesloten hebben, soo hem niet en had' beswaert
 
De vrees, dat Pluto uyt de hel sou door de aert
 
Gecomen hebben, om sijn liefste oock te stelen
 
Gelijck Proserpina, dus ded' hy niet als quelen,
 
En suchten nacht en dagh, de werelt scheen te cleen
 
Om te bewaeren, die hy hiel voor hem alleen,
 
En soo hy haer eens vond' een crans van bloemen vlechten
 
Begost sijn belgh-sucht weer sijn sinnen te bevechten,
 
Want siende dat sy had' in handen een Narcis,
 
Creegh weder-om het hert vol van becommernis,
 
Geloovende dat was den man die had' gedraegen
 
Den naem van dese bloem daer hy geen groot behagen
 
oft liefde in en had, dus wirpse in de zee
 
Tot voedtsel van meer rou, druck, lyden, smert en wee.
 
Die Silvia daer door onnosel moest gevoelen,
 
Om datter niemandt cost sijn iver-sucht vercoelen,
 
't gebeurden op het lest dat desen Cloriman
 
Besiende sijnen arm, werdt daer belgh-suchtich van,
 
Om dat hy droegh een vlecht van haer gout gele haeren,
 
Die hy (in plaets van die noch langer te bewaeren)
 
Liet in het vlammich vier verbranden tot droog asch,
 
Maer als hy peysden dat den vogel Phenix was
 
Daer uyt verresen, soo begost hy weer te beven,
 
En dat haer water werdt uyt een fonteyn gegeven
 
Begost hy op een nieu te raesen, midts daer in
 
Des Ecchos minnaer was verdroncken door de min,
 
Men gaf haer anders niet als Tortel-duyven t'eten
 
Om datse noyt en sou haer Suyverheyt vergeten,
 
En blyven totter doot getrou aen hem, die laes
 
Door enckel jalosy, geworden was als dwaes,
 
Sot ende sinne-loos. Socht Silvia te comen.
 
Tot vaeck-lustigen slaep, den swaeren Godt der droomen
[pagina 127]
[p. 127]
 
Hem stracx te voren quam, uyt sorgen dat hy sou
 
Al slaepende in't bed', sijn over-kuysche vrou
 
Ont-eert hebben, die hy meer achte als sijn selven,
 
Soo quam den iver-sucht sijn eygen wysheyt delven.
 
Jae raeckte somwyl maer sijn handt aen Silvia
 
(Dat hy't self niet en wist) daer en was geen gena,
 
De handt die had' mis-daen, jae boven dat sijn ooghen,
 
Als sy hun on-versients begonsten eens te boogen
 
Naer Silvia, daer-op terstont grammoedich werdt,
 
Geloovende dat sy die veel meer als sijn hert
 
Beminden, soo quamp hem de jalosy bespringen,
 
Die noyt geen eynde nam, voor dat-men om sach bringen
 
Den armen Cloriman, van d'eygen Onder-daen,
 
Om Silvia sijn vrou, van quelling te ont-slaen.

In sulcker voegen is desen ramp-saligen Hertoch, inde vervloeckte raserny van belgh-sucht oft jalosy, on-geluckich gestorven. Soo haest Silvia (nochtans niet tegen-staende haer onlydelijcke swaericheyt) de doodt van haeren Man verstaen hadde, is daer-om al soo droef geweest als te voren om sijn raserny, niet willende uyt den toren comen, bedenckende dat sy nu een weduwe was, en haer weder-paer verloren hadde, die daer-naer soo seer beclaeghde sijn ydel vaewaentheyt, tot haer onnooselheyt, als sulcken droeven eynde, om sijn slecht-sinnicheyt.

Nulla dies tempusque potest dissolvere amorem. Cicero.
Amor calcat fastum.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken