dat Godt u sal bermhertigh zyn, maeckt dat gy uwen naesten bermhertigh zyt. Bidt doch voor de zielen, want sy verwachten onse hulpe: sy roepen daghelyckx, en niemandt hun en antwoordt, sy huylen en kermen, en niemant hun en troost.
Alsden Coninck verstaen had uyt den Propheet Natan, wat straffen hy om syn sonden sou moeten lyden, ende met syn ooghen der herten insiende de af-sichtigheyt en straf-weerdicheyt van syn boosheden begaen in het ovespel, heymelycke moort, oneyndelijck schandael oft verargernisse van heel Israel, heeft sulck een schroom van syn eygen-selven gehadt: dat hy den Hemel niet en dorf aenschouwen, en daerom heeft hy met een rousuchtigh hert beweent syne sonden, om dat hy de grondeloose bermhertigheyt van Godt vergramt hadde, en syn selven beroovende van alle Conincklijck cieraet, heeft een hairen cleedt aen-getrocken in plaets van eenen purperen Mantel, gelijck hy naer syne Conincklycke weerdigheyt mocht dragen; bestroyende syn hooft met asschen, seggende:
Miserere mei Deus secundùm magnam misericordiam tuam.
Wy moeten gelooven en wel bepeysen; hoe dat eene ziele in't Vagevier brandende, en geen ander solaes hebbende als de hope van verlossinge, moet roepen, bidden en wenschen verlost te worden; hoe veel te meer wy (die met geen versekeringh door hope begaeft en zyn om saligh te worden als wy leven in sonden, om ons salicheyt te bekomen, gelijck een ziel in't Vagevuur: mits wy altyt vreesen van eeuwigh en sonder verlossinghe inde hel te comen om een doodelijcke sonde, als wy sonder af-stant en sonder berouw daer in sterven. Reden dat wy ons daer van moeten wachten om een goede hope te hebben van salicheyt als wy voor onse doodt daer van gesuyvert zyn, en gelijck een ziel in't Vagevuur brandende, met hope verlanght naer de verlossinghe, om dat sy haer selve als een levende offerande vint branden en blaken in den donckeren kercker van het Vagevuur om gesuyvert te worden van de minste vleck, daer sy in't schey