| |
Tweede deel.
Mars op een wagen. Rontom hem gaan Twist. Verraad. Geweld. Moord. Roof. voor af gaat de Nijt. De 7. Provintien leggen in slaap.
DAt schelle Krijgsmuzijk ontsteekt mijn grootsch gemoed,
Daar my Jupijn de trots der menschen straffen doet.
Nu zal dit stil gewest van brand, en nederlagen,
Met haar de wareld, van mijn strenge geessel wagen.
Ruk voort gy slaven, huyl dat de alderminste mensch,
Uyt angst voor mijne Roe, aanstonts te sterven wensch.
| |
| |
Op mijn staffieren, toon de Vorsten uw vermogen.
Gy Twist zult geen besluyt tot reddering gedogen.
Verraad, Geweld, en Moord, betoon uw heerschappy.
Wat brandbaar is, dat brand, wat lijden kan, dat ly,
De dierte, en armoe zal uw spoor van zelf wel volgen.
Wie ons te stutten pleeg, daar hy ons nu verbolgen,
En magtig ziet, is reetz uyt vrees al weg gevlucht.
Gints sluymert Nederland, voor geen gevaar beducht.
Treet toe, vernieltze nu, laat ons haar rijkdom deelen,
En in haar ondergang ons hoog vermogen streelen.
Val aan nu mijn getrouwe, een rijke schoonheit leit
In zorgelooze slaap, zy is u toegezeit,
Zoo gy uwe armen rept, verstrikt haar in uw lagen,
Of dwingtze door u vuyst, zoo! zoo! ik hoor de slagen,
En zie de blixem van het Buskruyd in zijn kracht.
Dat onweer steurt haar rust.
Met zulk een naare kreet! wie durft my hier vervelen?
Waar zijt gy Overvloed, en Weelde mijn gespelen?
Vervult met stof, en rook mijne ogen, en de lucht!
Help! help! Voorzichtigheid, de krijg wil my verkrachten,
t Geweld steekt my na 't hert, ach! ach! ach! ach! mijn klachten
Zijn eydel, en zy weg, waar berg ik my in nood!
Dat zich de Landsoldaat, dat zich mijn Oorlogsvloot
Die kan tot uw behoud niet helpen:
Haar geheel nu noch niet overstelpen.
Uyt.
Gy moet u eerst van vaster plaats voorzien.
| |
| |
Schep moed, wilt aars'lend weerstant bien.
Nu dient de Magt verdeelt om d'andre te onderdrukken.
Verraad, en gy Geweld. zult weer voor steden rukken,
De vestingen met Gout, of staal vermeest'ren gaan.
Gy, Twist, en Wantrouw val in heer, en onderdaan,
Uw zuster Oproer zal u zeekre bystant bieden.
Ik zie de bloode voor 't gekraay der haan al vlieden,
De Waterleeuw vol schrik vergeefsche slagen doen,
En aars'len op 't geschreeuw der Britsche griphioen.
Vaar voort, volvoer mijn last, die 't meeste kan verwoesten,
Zal meeste winst, en eer van zijnen arbeid oesten.
Holland met de 3 Prov. Voorsigtigheit.
Wy zijn verloren, zoo zich ieder niet en weert,
Ach! ach! wat is mijn staat, en zegen omgekeert.
Op heer, en onderdaan, op land en waterhoofden!
Daar ziet gy dat de Twist haar van verstant beroofde.
Het Volk valt de Overigheidt in leven, eer, en goed,
Vertooning.
De wrok aan 't raazen, bant 't ontzach uyt elx gemoed:
De Wantrouw boeit de hand van die haar eerlijk dien;
Men kent zijn vyand niet, uyt ware hertevrienden.
Ik wil mijn havens met veel oorlogs volk, en 't land....
Ach! ziet uw steden door verraadt, en schrik vermant.
Gy roept uw macht hier niet, daar noodelooz te wapen;
Vertooning.
Gy waak ter Zee, en schijnt te lande als noch te slapen.
Mijn onderdanen toon dat u geen macht ontbreekt,
Ziet gy ginder niet, hoe zich 't geweld naar wreekt?
| |
| |
Hoe moord, en brand, en roof de landen overstroomen,
Hoe dierte, en armoede al met dorst, en honger komen!
Vertooning.
Wat vlucht men aan die kant! wat is men daar verbaast!
Hoor hoe het water, dat ter dijken in bruyst, raast!
Schrik niet, gy zult door 't breken van uw dijken
't Gevaar van deze brand, in 't water wel ontwijken.
Ik wil in 't water my....
Voor eerst is 't al genoech, dat gy wat tijt gewint.
Zal stad, en land in 't wa....
Het hulp u meermaals, 't zal u nu niet overstelpen.
Wat zal ik doen? ach! ach!
Ik hoor gerucht, kom, wijk.
|
|