Vertooningspel, op de vreede, geslooten den 10den van oegstmaand des jaars 1678
(1678)–Govert Bidloo–
[pagina 3]
| |
Eerste deel.
Tijd en Staatzugt voor 't Gordijn.
Tijd.
NU zal de Wareld weer een wondre tijd beleven,
Staatz.
Mijn drift zig in het hert der Koningen begeven,
De volgende Eeuwen zig ontzetten op mijn naam.
Tijd.
Dit Staatelijk Tooneel verheffe uw Troon, en Faam.
Het Gordijn open.
Holland legt in de schoot van de Weelde, die op een Troon zit. Overvloed staat aan haar slinker, Zorgeloosheid aan haar regter zijde, op de trappen vertoonen zig de 6 andere Provincien.
Holland.
HOe zacht legt sich mijn hooft te rust!
Daar uwe wacht mijn zorgen blust,
Daar Overvloed my zegeningen,
En alle wellust op komt dringen.
O! Weelde, ô! zoete Zorgeloosheid.
'k Voel dat de slaap mijn leden vleit,
Die, afgemat door al 't genoegen,
Alleen om versche krachten swoegen.
Weelde.
Gy zult niet slapen ongestreelt;
Al wat uw oog, of oor verveelt,
Zal zich alhier niet laten vinden,
Zorg.
Weg zorgen die de vreugd verslinden.
Overvl.
Laat zorgen die het qualijk gaat:
't Geluk verbonden aan uw staat,
Kan macht, noch list, noch tijd verheren.
Gy zult noch lust, noch schat ontberen,
Al wat de wijde Wareld heeft
Is billijk datze u overgeeft.
| |
[pagina 4]
| |
Al die de Zon in 't oost zien klimmen,
Al die haer in de Wester kimmen
Zien duijken, wien by Noorder strand
De kou verstijft, of wien de brand
Der Zuijder As het hoofd komt zengen,
't Komt al by u zijn gaven brengen.
Weelde.
Wy waken voor uw staat, en eer:
Leg zorg, en lichaam teffens neer:
Zacht.....
Voorzig.
Onbedachte Maagd.
Uyt.
Weelde.
Wie komt ons hier verstooren?
Voorzt:
Voorzichtigheid wil haar.....
Holland.
My lust u niet te hooren.
Mijn staat heeft uwe zorg, en toezicht niet van nôon;
Haar Welstand wert van elk zijn dienst, en trouw ge nôon:
Voorz.
Ach! denkt gy niet hoe licht dat ook verwisselingen....
Holla
Swijg zotte Zorgster, ik kan al 't verand'ren dwingen.
Mijn zetel wert van elk, hoe machtig, aangebêen,
Ik kan wel ieder, maar mijn niemant neder trêen.
't Vloeit alles in mijn schoot, het denken doet my krijgen,
Daar andere met moeite ook nimmermeer toe stijgen.
Voorlig.
U dreigt een felle storm, waak op, eer 't ongeval,
Dat u eerlang met list, en kracht bestooken zal,
En hoop, en hooft verplet. Ach! ach! hoe kunt gy slapen!
'k Zie na uwe ondergang de gantsche wareld gapen,
En snakken; Ach! men deelt gelijk een Oorlogs buyt
Uwschoonheit aan de moord, en brand al juychende uyt.
Ach! hoor my doch, gy weet dat ik u altijt teder...
Zorgel.
Van hier onrustige, lecht gy uw hoofd zlegs neder.
| |
[pagina 5]
| |
Voorz.
Waak doch de welvaart is in 't uyterste gevaar!
Zorgel.
Ha! ha! ha! ha! ha! ha!
Holland.
Van waar komt deze maar?
Voorzig.
Van elk die minder is, en meer als gy wil wezen.
Holland.
Dreygt my geen nood als die! zoo slaap ik zonder vrezen.
Weelde.
Wats dit?
Godv.
Slaep in den arm die u na 't leven staat.
Betrouw u op den raad die heimlijk u yerraad.
Gy, die my weinich eer, en achting hebt gedragen,
Zult afgepijnicht door vervarelijke plagen,
Eerlang gevoelen wat de dartelheit misdoet,
Als zy de Godsdienst schopt met achtelooze voet,
Wanneer elende dan uw trotsheit heeft verbrooken,
Zult gy weer vuren op vervuylde Altaren stooken,
My zoeken, die gy nu maar met de nek bezier.
Holland.
Gunt gy my me't vermaak van deze rust dan niet?
Overvl.
Verkniesde troniën, wie heeft u hier ontbooden?
Voorz.
't Aanparssende geweld van schrikkelijke nooden.Ga naar margenoot+
Daar speelt de Nijt haar rol, zy boezemt haar venijn
In 't hert der Vorsten, die uw welstand tegen zijn.Ga naar margenoot+
Zy raad Vorst Karel u ter Zee in 't hert te steeken.
Doet Koning Lodewijk te Lande uw macht verbreeken,
Daar vlucht de vree....
Ga naar margenoot+ Vreede.
Hy vlucht die 't leven bergen wil,
Voort Welvaart, voort van hier, kom vlucht, sta doch niet stil.
Ik Heb de krijg gezien, op zijn Metale wagen;
Vlucht al met my, die in mijn by zijn schept behagen.
Binnen.
Holland.
Wat onrust maakt....
Zorgel.
Ai slaap, vertrouw op onze wacht.
Voorz.
Ik ga, terwijl gy doch Voorzichtigheid vracht.
Godvr.
En ik, om geen meer hoon, noch leet van u te lijen.
| |
[pagina 6]
| |
Weelde.
Wie u verlaat of niet wy zullen voor u stryen.
Lecht gy maar uw leedjens neder,
Op de wacht van Overvloed,
Die u alle morgen weder
Met een nieuwen aanwas groet.
Overv.
Weest gerust, mijn Zuster Weelde
Heeft de Zorgen weg gejaagt,
Al de stoet die u verveelde,
Op een andre dach gedaagt.
Maar welk een schrik gedrocht vertoont zich in 't verschiet?
Weelde.
Ik ken hem, 't is de Krijg, ik beef!
Zorgel.
Nu schrik zoo niet.
Weelde.
Wat vliechter vuur, en rook, uyt dissel, as, en rad'ren!
Wien of dat gelden zal!
Overvl.
't Schijnt of hy ons wil nadren.
Weelde.
O! ja, hy heeft het op dit rijk gewest gemunt.
Ach Zuster! ach hy komt! vlucht zo gy vluchten kunt.
Overvl.
Maar de Maagd.....
Weelde.
Die moet haar zelve nu bewaren,
Wy ons, en zy, kom voort, haar leven zien te sparen.
|
|