Ik vinde raadzaam, by dit volvoerd Werk, eenige aanmerkingen omtrent de zaamenvoeging der Beenderen te doen.
De Beenderen, welke alle, weinige uitgezonderd, met een Vlies, by een eigen betekening het Gebeentevlies genoemd, bekleed werden, hebben, buiten der zelver inwendige holligheid, meerdere en mindere dieptens en verhevenheden. Zy werden gewoonelyk verdeeld in middengedeelte, eigentlyk Gebeente genoemd; in een aanwas, of uitstek, een gedeelte dat boven het vlakke uitsteekt en vast aan het gebeente is (het welk wederom verscheiden, by voorbeeld, lang, kort, spits, of bot is) en in een aanhangzel, een beenderachtig by voegzel tot het gebeente, zynde naar de gesteltenis en ouderdom der lichaamen hard, of zacht.
De zaamenvoeging der beenderen geschied, zoo door het maakzel zelf der beenderen, als door kraakbeenderen, banden, vliezen en de aanhechting der te zaamen hangende deelen.
Het Kraakgebeente nu, het zachter beenderachtige gedeelte des lichaams, werd zomtyds, boven de gewoonte, gantschelyk tot een gebeente; toch meest heeft het een glibberig weezen.
Een Band, het aldertaaiste en vastgeweldste werktuig des lichaams, is buigbaarder dan het kraakgebeente en altyd aan het gebeente, aan een kraakgebeente, of eenig vlies verbonden; hebbende naar de plaats, beweeging, of begrip der deelen welke onderling te zaamen gebonden moeten werden, verscheidene gedaantens, week- en hardigheid; waar door men een band gemeen, of bezonder noemen kan, omvangende zommige geledingen geheel, zommige ten deele en zommige, gelyk een schoorkoord, van wederzyden. Derhalven zal ik alhier van elk in het bezonder niet handelen, noch de zelve doen zien; want de algemeene beschryving wel begreepen zynde, kan men het bezondere maakzel van ieder verstaan en naarzien.
De beenderen werden met elkander te zaamen gevoegd door zaamengroeijing, of te zaamenwelling, dat is, om te rusten, of door geleding, dat is, om bewoogen te konnen werden. Deeze zaamenwelling is, of waarachtig, wanneer de beenderen te zaamen koomen zonder eenige naad, of teken van scheur, spleet, of scheiding na te laaten; of een bastaard zaamenwelling, wanneer zy door eenig midden, of tusschenkoomend weezen, vereenigd werden: het welk in drie soorten kan begreepen werden.
Ten eersten, door een bandachtig weezen, beter zegt men vliesachtig, of vlies- of bandbeenderachtig; ja men mag deeze wys noch quaalyk voor een soort van zaamenwelling reekenen:
Ten tweeden, door kraakgebeente:
Ten derden, door vleesachtig gestel.
De geleding nu der beenderen geschied voornaamelyk op twee wyzen; toch ieder moet onder zyn soort gebragt werden. Tot groote beweeging, naamelyk, door een losse en zeer beweegbaare te zaamenvoeging, zyn zy drie in getal.
Eerstelyk, door inleiding; dat is, wanneer eenig groot hoofd van een gebeente, met een bygevoegd gedeelte van den hals, in een groote en aanzienelyke holligheid van een ander ontfangen werd.
Ten tweeden, door eenvoudige geleding; dat is, wanneer'er in tegendeel een kleen hoofdeken van eenig gebeente in eenes anderens platte holligheid ontfangen werd.
Ten derden, door onderlinge ontfanging; het welk geschied, wanneer'er eenig gebeente met zyn uitstek in de holligheid van een ander gaat en wederom in zyn eigen holligheid eên, of twee uitsteekzels van eenig ander ontfangd.