Honderd en eerste aftekening,
Vertoonende de beenderen van een Vrucht, omtrent negen maanden gedragen.
A. de opening, of het vliezig gedeelte tusschen het
B. Voorhoofds- en
C. Opperhoofds gebeente.
D. de Pylnaad, tot de Neus doorgaande.
E. de Kroonnaad.
F. het Kraakgebeente van de Neus.
G. het scheidzel van de Neus.
H. het opperste } Kaakgebeente.
I. het onderste } Kaakgebeente.
K. de Naad deezer beenderen.
L. de begindzelen en blaaskens der Tanden.
M. het Sleutelgebeente.
N. het Schouderblad.
O. het Raavenbekswyze uitsteekzel.
P. het kraakbeenderig aanhangzel van het Schoudergebeente.
Q. het Schoudergebeente.
R. het Elgebeente.
S. de kleene Armpyp.
T. de Voorhand.
V. de Nahand: hier in ziet men noch veel kraakgebeente.
W. de beenderen der Vingeren; waar in men, omtrent de Knokkelen, van wederzyden kraakgebeente vind.
X. des Hals } Wervelbeenderen.
Y. des Rugs } Wervelbeenderen.
Z. der Landenen } Wervelbeenderen.
1. het Heylig- } gebeente.
2. het Staart- } gebeente.
3. het Darm- } gebeente.
4. het Heupe- } gebeente.
5. het Gemagts- } gebeente.
6. het Borst- } gebeente.
7 de waare } Ribben.
8. de bastaard } Ribben.
9. het Zwaardwyze kraakbeenderige aanhangzel, ofte uitsteekzel.
10. het Dyegebeente;
11. des zelfs groote } Omdraaijer.
12. des zelfs kleene } Omdraaijer.
13. de Knieschyf.
14. het Scheen- } gebeente.
15. het Kuit- } gebeente.
16. de Voorvoet.
17. de Navoet.
18. de beenderen de Teenen, omtrent welke de beenderwording, als in de Hand, toegaat. De