Drieënzestigste aftekening,
Welks eerste Uitbeelding aanwyst, A. de opgeschorte Naavelband B. en C. de inplanting van de Naavelader in de spleet des Levers. D. de Naavelslagaderen, aan de inwendige zyde- of heuptakken E. vast. F. het vervolg van de Naavelpisbuis, aan de Blaas G. gevoegd, binnen de Navel H. Deeze vaten, met wasch gevuld en de gedroogde Blaas, werden getoond, in de
II. Uitbeelding. A. de Blaas. B. de Pisleyders. C. de Naavelader. D. de Slagaderen, E. der zelver stam en F. verdeeling. G. de inwendige heuptakken.
Nu is'er noch overig, in het korte te spreeken van de deelen, in welke de Vrucht, voornaamelyk, van een volwassen mensch verschild. Een Vrucht, of onvoldragen kind, heeft (zie de eerste Uitbeeld.) I. het hoofd, naar maate des geheelen lichaams, kloek; de borsjens K. vol vocht. De borst L. en buik M. geopend zynde, bevind men de inwedige Borst- of Kropklier N. als ook het Hert O. ja al de klierachtige deelen, by uitstek, groot: de Longen P. dik: de Nieren R. uit veel onderscheidelyke lobben van klieren bestaande; toch groot zyn, boven alle verwachting, de Nierklieren. De S. Pisleyders, als ook de Blaas T. stonden in dit Kind door pis gezwollen. In de meiskens zyn de Trompetten van de Lyfmoeder V. zeer lang en de W. Eyerbeddekens gezwollen: in de jongetjens dikmaal de Ballekens binnen den buik geplaatst. De verdere onderscheidenheden, ik zwyge van de beenderen, zyn van zoo groot een belang niet, dat zy beletten moogen, dit gedeelte deezes Werks, te eyndigen.