Zesenvyftigste aftekening.
Na dat de Nageboorte A. van boven, de gedeeltens van het buiten- of Aderachtig- B. en het Pisvlies C. de Lyfmoeder D. en alle de bekleedzelen van den onderbruik E. weggenoomen zyn, staat het leggen van de Vrucht F. welke onder het binnevlies schuild, door het zelve gezien werd en aan de Naavelband H. vast is, in acht te neemen en met verwondering te beschouwen; zynde hier in, naar de tyd van de dragt en de verscheidenheid der onderwerpen, veel onderscheid. Gemeenelyk (gelyk in deeze afbeelding te zien is) beslaat het hoofd I. de grond van de Lyfmoeder, naderende de elboogen K. de kniën L. de handen M. de borst N. of den hals O. toch alhier, het geen ongewoon is, de voeten P. welke dikmaals met de ballen naar de billen gestrekt en gekromt leggen. Eenige weeken, by voorbeeld, drie, of vier, vind men de Vrucht geheel anders als te vooren gelegen; want het hoofd nederwaards geboogen zynde, neemt de zelve, zoo ten opzicht van het geheele lichaam, als van eenige bezondere deelen, een geheel andere legging en met losse handen en voeten tot den uitgang arbeidende, vind men de zelve dikmaals in de lyken op bezondere wyze gelegen.
Eer ik dan de Vrucht, uit de Lyfmoeder genoomen, het welk in de VII. Uitbeelding van de