Tweeënvyftigste aftekening
En bedieden, A. de gedeeltens van de kruisgewys doorgesneedene Buikspieren. B. het aanzien des Middenrifs uit den buik, omtrent de zesentwintigste Aftekening beschreeven, toch niet vertoond. De opening voor de C. Holader en D. Maagpyp. E. de afgesneedene stam van de Slagader. F. het bovenste, G. onderste gedeelte der Middenrifs Spieren, H. staartachtige eynden der zelver bundelen. I. de Wervelbeenderen der lendenen. K. de Lendenspier, tot de Dye gestrekt; L. de zelve, ten deele van de Wervelbeenderen gescheyden, met een priem afgetogen en op de zyde gezet. Verder ziet men gedeeltens der vierkante Lendene- M. inwendige Zydegebeentens- O. blaauverwige- P. en driehoofdige Spieren; van welke, als ook de verdere Bilspieren, ik in het breede in het vyfde Gedeelte deezes Werks zal handelen en alhier dit derde Gedeelte afbreeken.
EINDE.