Zesenveertigste aftekening,
Wiens eerste Uitbeelding een Bal A. vertoond, van het witte B. en andere vliezen ontdaan. C. gebrookene vaten der Ballen. D. Bloedvaten, welke door het witte Vlies B. loopen en het zelve E. doorbooren. F. de ten deele losgemaakte bochten en omwindingen van den Bybal. G. een gedeelte van het Zaadafvoerende vat en in het zelve H. de holligheid, ofte Buis. De
II. Uitbeelding vertoond een Bal A. waar in de legging en order der strekking van de Zaadvatjens aangeweezen werd. B. het witte Vlies, van den Bal gedaan. C. de Zaadvatjens. D. Vliezen, welke der zelver reijen onderdeelen en doorloopen. E. overblyfzelen dr afgerukte Bloedvaten, zoo naar B. het witte Vlies, als den F. Bybal loopende. Het vertoog van dwers doorgesneeden Bal vind men in de
III. Uitbeelding. A. het witte Vlies. B. de bundelen der Zaadvatjens. C. Vlieszen, waar door deeze vaten aan een gehouden en in reijen verdeeld werden; D. der zelver zaamenkomst. De
IV. Uitbeelding vertoond eenige der Zaadvatjens, door vergrooting afgetekend: A. deeze van een gescheidene vatjens. B. der zelver bultjens, of holligheden, als klapvliezen zich vertoonende. C. Bloedvaten, de voorgenoemde pypjens op veel plaatzen volgende en zich om de D. klierkens zettende. E. overblyfzelen der vliezen. In de
V. Uitbeelding werden gezien A. de Bloedvaten tot de Ballen gaande, met wasch gevuld, zonder dat de inwendige vliezen, door welke de zelve aan een gehouden werden, gescheiden zyn. B. verscheidene scheuten van de Slagader, als ook C. Ader, eer zy tot den D. Bal gaan, zoo naar den Bybal E. het Zaadafvoerende vat F. ook het witte Vlies G. den Bal zelve H. gestrekt. In de
VI. Uitbeelding ziet men deeze alle van de andere zyde, tot welks begrip, de letteren van de voorgaande Uitbeelding, dienen. Het Zaadafvoerende vat, (ik spreek van een Bal) van den Bybal opwaards gestrekt, gaat langs den zelven weg in den onderbuik, langs welke de Bloedvaten tot de Ballen gevoerd werden: over den Rechten darm omgebogen, strekt het zich naar het achterste gedeelte van de Blaas, alwaar het voor de zaamenkomst verwyderd, zydewaards aan de Zaadblaasjens gehecht en in de zelve geopend werd. Deeze Blaasjens, (zie de