Negentiende aftekenings
Eerste en tweede Uitbeelding. Onder de algemeene bekleedzelen des lichaams, hier ten deele afgetogen A. zyn zoo in Vrouw, als Man, op het midden van de borst een weinig ter zydens afgelegen de Mammen, of Borsten B. wie'r getal twee en gedaante verscheiden is. In het gemeen verbeelden de Borsten van vrouwen en huwbaare maagden een half bolrond; want in de mannen en jongelingen (zie Uitbeeld. II.) puilen de zelve zoodaanig niet uit, noch zyn zoo klierachtig: toch in de zoogende hangen zy nederwaards, of staan meerder of minder gezwollen naar de overvloed, gebrek, of vloeijing van de melk. Uiterlyk is ieder met een (zelden met meerder) C. Tepel verzien. De Tepel is een pypachtig bundelken van vaten en voornaamelyk die melk voeren, zoo uit- als inwendig met een klierachtig weezen omtogen, welker mondekens met een onbepaald getal in des tepels bovenste gedeelte open gevonden werden. Deeze melkpypen, van het klierachtig lichaam des borsts hairwys voortkoomende, werden als groote takken herwaards afgeleid. Ik heb zeer weinig Klapvlieskens in de zelve konnen vinden; want hebbende in de Tepel van een warmgemaakte Borst gekoleurde brandewyn gedreeven, is de zelve tot de klieren toe doorgegaan, behalven op eenige plaatzen, alwaar verscheidene klapvliesgewyze loshangende gedeeltens van vliezen der vaatkens uitpuilden en het ingedreeven vocht tegen hielden. De Tepel werd met een kring omtrokken, die men den D. Omtrek noemd: door dit klierachtig uitspanzel des vels gaan zeer veel melkvoerende pypen naar den Tepel. In deeze Omtrek ziet men eenige tepelachtige uitpuilzelkens, uit welke men zomtyds vocht heeft zien syperen. Wat de Mam, of Borst zelve belangd, het is een tros van klieren E. onderling door melkvoerende pypvlechtingen F. en Melkvaten van de tweede soort (van de eerste zal ik by het onderzoek van den Borstbuis handelen) te zaamen hangende: onder deeze loopen een groote meenigte van Vetbuizen en Smeerzakskens G. Dit geheele weezen werd met een zeer
sterk vlies, van spiervezelen, verzien, bekleed H: door des zelfs tussechenkomst werd het aan den ondergelegen spier en meermaals aan het bekleedzel van het Borstbeen gehecht. Hoe zich de Tepel en des tepels Omtrek door het vergrootglas vertoond, werd uitgeleid onder de aanwyzing van de letteren der derde en vierde Uitbeelding.
III. Uitbeelding. A. des Tepels hoofdeken. B. het klierachtige Vlies. C. de mondekens der melk voerende Borstvaten. D. des tepels Omtrek, E. des zelfs ruwe Vlies. F. Klieren. G. melkvoerende Borstvaten, welke naar den Tepel loopen en door het vlies gezien werden.
IV. Uitbeelding. Het zydelyke aanzien van den Tepel. A het afgescheide Vlies, B. Klieren aan het zelve gehecht. C. melkvoerende Borstvaten, D. Klieren tusschen de zelve gespreid.
V. Uitbeelding. Des Tepels en des Tepels omtreks inwendig vertoog. A. het uitgespanne Vlies, B. Klieren aan het zelve hangende. C. melkvoerende Borstvaten, naar, de Tepel strekkende. De Borsten afgenoomen zynde, werden ontdekt, gelyk men ziet in de