altyd gedenkende, dat zy menschen waaren, wy het zyn en by gevolge zoo licht, als zy, in het oordeelen kunnen missen en dwaalen.
Onaangeroerd laatende veele jaaren, in welke de Ontledingkunst slaauwelyken geoefend, onder Arabers gesukkeld, of geheel veronachtzaamd is geworden; Mundinus heeft haar wederom in Italiën de hand gereikt, met Benedictus, Lacuna, Massa, Carpus en andere, opgerecht en met zoo groot een luister verheven, dat zy den grootsten geesten van dien eeuw bekooren kon, om'er werk van te maaken; ja de tyd wierd, na dat Vesalius, door zyn naarstigheid en schriften, zich zelve en deeze weetenschap een eeuwigleevende naam had doen bekoomen, zoo vruchtbaar van beminnaars deezer heerelyke oefening, dat men zeggen mag, dat onder de Keizeren Maximiliaan en zyn zoonen Karel en Ferdinand zoo vuurigen yver tot de zelve blaakte, dat alstoen alles, wat'er van- in- en omtrent de Ontledingkunst te weeten was, scheen ontdekt te zullen werden. Het ging alle kunsten, weetenschappen, ja de geleerdheid in het algemeen, zoo wel, als of zy Caefar, of zyn nazaad Octavianus tot beschermheeren hadden en Minervaas Tempel op nieuws gebouwd wierd.
De Schilder- en Beeldhouw kunst scheen zonder de kennis van het naakt, een woord dien Meesteren eygen, gantsch gering. Dello verstond niet alleen het uiterlyke; maar ook het inwendige gestel van het menschelyke lichaam. Rosso ontgroef lyken en ontledede de zelve, om tot die kennisse te koomen. Hoe ver andere die gebragt hebben, ziet men in de bootzeerzels, eeremunten, gesteentens, plaaten, marmors, tekeningen en schilderyen van Phidias, de Caratzen, Angeloos, D. Bandinelli, Paulo de Verona, R. Urbyn, Tintoret, A. Durer en honderde andere: ja zommige verkrachten zelf deeze kennis, doende zoo klaar de hoogtens der beenderen en spieren, hunne tusschenwydtens en dieptens, door het penseel en den beitel, zien, dat de beelden van huid ontbloot gehouwen, of geschilderd scheenen te zyn; naardien men de zelve in gezonde lichaamen, by natuurelyke stand, zoo hoog door en onder het vel niet kan zien puilen, of beweegen: toch den proef en hoogsten lof van volkoome kennisse in deeze kunst, hebben twee Beedhouwers, waar van de een tot Samos, de ander tot Ephesen woonde, behaald; want als ieder van hen, de helft van het wydberuchte beeld, Apollo Pythius gemaakt had, voldeed het zaamengevoegde beeld den maat, stand, werking en schoonheid, zoo volstrekt, als was het van eene hand gemaakt geweest. Dat deeze Meesters het uiterlyke, zoo niet ook het inwendige zaamenstel van het menschelyke lichaam, moeten verstaan hebben, zullen myne Toehoorderen by hen zelve zekerlyken besluiten. Maar eer het verlokkende uitweiden my wederom te ver in de oudheid en van myn voorneemen leide, keer ik tot het vervolg der boven afgerookene tyden, zederd welke buiten- en binnelandsche oorlogen en onlusten, in Spanje, Vrankryk en wel voornaamelyken in Opper- en Nederduitschland, den voortgang van deeze en andere kunsten wat vertraagd, toch zoodaanig niet gestuit en geweerd hebben, of de liefde tot weetenschappen, door de Vrede in den nakoomelingen opgewakkerd zynde, heeft de zelve op nieuws konnen doen
voortvaaren.
Den rey der groote en kloeke Ontleders, zederd bekend geworden, te willen opleiden, hunne nutte vindingen en arbeid, met ydele klanken van woorden en loftuiteryen te willen betaalen, was u, myne geachtste Toehoorderen, in het eene verveelen, in hen ander een onmoogelyk werk beginnen: want wat gedachten zyn krachtig? wat woorden gewigtig genoeg? om die braave mannen, hunne doorgewaakte nachten, onkosten, moeijelykheden en liefde tot het beste van het algemeene lydende menschdom op te weegen en te evenaaren! Wie verwonderd zich met genoegzaame achting en erkentenis over de vinding van de loop des bloeds en den drift der sappen? Wie dankt hen genoeg? die het gestel der herssenen, des herts, levers, het werktuig der spieren, zenuwen, vaten, ingewanden en wat des meer zy, in een platte grond gebragt en beschreeven hebben! niemand kan die mannen, noch haar ontdekkingen, genoeg waardeeren. Ik zeg dan alleen, dat de Christe waereld in dien tyd als zwanger ging en dagelyks doorluchtige geesten baarde, gelyk onder veele uitgeblonken hebben, Fallopius, Arantius, Varolius, Aquapendens, Bauhinus, Rondeletius, Wurtzing, Spiegel, Riolanus, Asellius, Harvaeus, Vesling en laater de Bartholinen, Borellus, Steno, Malpigius, Warton, van Hoorne, Barbette, Willis, Glisson, Diemerbroek en andere, die door hunne voortreffelyke schriften hunne naamen vereeuwigd en spoor gegeeven hebben aan den Ontlederen van dien en deeze tyd, om hunne pryzelyke voetstappen naar te volgen: waar van althans in Italiën en Duitschland, de geleerde Heeren Bone en de Marketten, in Vrankryk du Vernay, in Engeland Louwer en in ons Land de welgeoefende Heeren Drellincourt, Vallan en andere, lofwaarde proeven geeven.
Maar waarom verder gegaan? veele van u, myn geachtste Toehoorderen, hebben de Ontledingkunst in hooger eeren zien brengen, door mynen voorzaad, den Heere Antonius Nuck, die de zelve alhier zoo volmaakt geoefend heeft en althans tot Leyden uitvoerd, dat men van hem, by vergelyking, in die kunst, als wel eer Horatius, ten opzicht van de Dichtkunst, van Pindarus, aan den jongen Antonius, tegen alle die de zelve oefenen, zeggen mag,
- quisquis studet oemulari -
Nititur Pennis, Vitreo daturus
Derhalven zal ik, de eere hebbende van hem in zyn ampt te moogen volgen, eere stellen in hem omtrent zyn kunst, en weetenschap te konnen natreden; om alzoo die liefde, welke gy alle voor zyne verdiensten gehad hebt, mede, door myn yver en goede wil, is het niet door gelyke bequaamheid en diensten, te erlangen; hebbende my zelve tot een grondregel voor- en vastgesteld, alles te doen, het geen myn plicht vereyschen, liefde en de Geneeskunst in het algemeen bevorderen kan.
Wat de nuttigheid, beter zeg ik de noodzaakelykheid, van deeze kunst aangaat, zy is de grondslag van de geheele Geneeskunde, het eenige licht de Heelkunst, zonder het welke men zoo blind toegaat, dat men niet, als by toeval, iets goeds in- en met een van beide kan uitwerken: dit is het compas, het dieploot, waar door men, met Godes hulpe, veylig en haastelyken tot de gennezing, die gewenschte haaven der elendige, koomen kan. Reden en Ervaarenheid hebben ons alle meenige blyken daar van gegeeven: veele zieken hebben zich diêr onkunde beklaagd: het niet kennen van deeze weetenschap en daar uit gevolgde slechten uitslag in aangevangene gennezingen, heeft duizende zieke en verzeerde menschen in stoute en gantsch onkundige handen doen vallen; tot nadeel en smaad van die noodzaakelyke kunst, welke alom in de Heylige bladen, van de Oudvaders en bynaar van alle geachte Schryvers, geroemd en aanbevolen werd. Hoe weet men waar, in het wegneemen van zommige deelen des lichaams, tot behoudenis van de andere, groote bloedvaten, zenuwen, peezen, of andere aanmerkenswaardige werktuigen, te myden staan? dan door de oefening der Ontledingkunst. Wat goeden uitslag kan men zich van ingegeevene geneesmiddelen beloven, dan uit de kennisse van die deelen, waar inen door de zelve vloeijen en werken moeten? Wat breuken van beenderen? wat verdraaijingen? wat ontzettingen van gelederen voegen en herstellen, dan op de kunde van de beenderen en geledingen zelf? kortom de Ontledingkunst is in alle geneezing van gebreeken des menschelyken lichaams, te achten voor een leidsvrouwe, welke alle Heelmeesters vaster by de hand moeten houden, dan men versierd van AEneas en zyn leidsvrouwe de Sybille; of zy zullen, lichter als hy, in een afgrond van onweetenheid en misgreepen doolen waar in zy en de lyders, hen betrouwd, vol leed en verlegenheid, tot het einde van hun leeven, naar een anderen weg tot de gennezing, zullen zoeken; maar nooit vinden. Die dan voorgenoomen heeft, zyn
evennaasten in lichaamelyke gebreeken te hulp te koomen, leere, of eere deeze kunst, is het niet door handdaadige werking, ten minsten door begrip en bywooning van hen, die de zelve oefenen en onderwyzen; een kunst zoo heerelyk, als vermaakelyk. Heerelyk; want Koningen, Vorsten en Prinssen hebben'er hunne aandacht en handen toe geleend, wat zeg ik geleend? aan te werk gelegt. Om niet van gantsch oude geschiedenissen te spreeken, niet op te haalen hoe Alexander de zelve geacht en begunstigd heeft, hoe de zelve ten tyde der bloeijende Grieksche Republiken door hunne Zee- en Veldoversten is bezorgd geweest, noch wat Roomsche Burgermeesteren de zelve oefenden; de Koningen van Schotland ontzagen zich te veld te begeeven, wanneer zy zelf des niet wel kundig, of van andere gediend waaren. De grootste Steden van ons Land hebben hunne Burgermeesteren de Ontledingkunst zien oefenen en onderwyzen. Heerelyk is zy; want zy komt den elendigen te hulp en maakt hen het gemoed gehard en gerust, die op haare gronden, in de geneeskunde, bouwen; bevrydende hen van alle lasteringen en opspraak, by voorval van quaaden uitslag, naar dien'er zomwylen (ik spreek myns ondanks, een beschreijelyke, toch al te veel bevondene waarheid) gebreeken voorkoomen, welke de kunst ontwossen zyn en te boven gaan: weshalven Naso wel zingt,
Non est in Medico, semper releventur ut oeger:
Interdum doctâ, plus valet, arte, malum.
Adferat ipse licet sacras, Epidaurius, herbas,
Sanabit nullâ, vulnera cordis, ope.
Tollere nodosam nescit medicina Podagram
Nec formidatis auxiliatur aquis.
Cura quoque interdum nullâ est medicabilis arte,
en by deeze zyn'er noch velle quaalen, buiten de lydingen der hertstochten, te voegen. Eindelyk is deeze kunst, by haar noodzaakelykheid en heerelyke stand, vermaakelyk; een geluk, het welk alle oefeningen niet gegund, noch te beurte gevallen is. Men doorreize de groot waereld in- en om al zyn deelen, hy zal ons zoo veel vermaakelyke wonderen niet doen zien in zyn wyden omtrek, dan ons in het onderzoeken van het begrip des kleenen waerelds ontmoeten. Vochten, sappen en wateren vloeijen, syperen en bruischen hier door zoo kronkelige draaijingen en slingerende leydingen, als men zich van den Euphraat, of Donauw verbeelden kan. Zand, steen en aarde is'er by groote meenigte. Kunstige gebouwen en werkstukken syn'er in overvloed te bezien. Het zy men op het gestel, of de beweeging der deelen acht sla, men vind het beide onuitspreekelyk kunstig, onnadenkelyk wel geschikt. Deeze vermaakelyke kunst geeft licht en aanleyding, in- en tot veele andere oefeningen en kunsten. Het is een wyd veld van bezigheid: men kan de hand met het maakzel, het verstan met het over peinzen van het gebruik der deelen in arbeid houden. Deeze kunst heeft alle werkdaadelyk leevende lichaamen, van den mensch, dat heerelyk schepzel af, tot het bynaar onzienelyk en verachte gewormte toe, tot onderwerp; ziende hun begin, verandering, zaamenhanging en ontbinding van deelen, met vergenoegen.
Laat dan Strabo, Ortelius, Solinus, Kircherus en andere, de groote waereld onderzoeken, doorwroeten en beschryven: ik zal my benaarstigen om de kleene te kennen en u te doen kennen; op dat wy geen onkundige, geen vremdelingen van- en in ons lichaam, het aardsche land en huis onzer inwooninge, moogen zyn. Ik zal u en my, zoo dikmaal my daar toe gelegenheid voor komt, of van andere gegeeven werd, het kunstige, toch verderfelyke gestel doen zien, waar in wy het onsterfelyke weezen omdragen; op dat wy uit deeze, tot hooger opmerkingen koomende, de wonderwerken des almagtigen Bouwheers, met vernederde gedachten, moogen zien, kennen en verheerelyken in alle eeuwigheid.