Het dagboek van Jacob Bicker Raye 1732-1772
(1939)–Jacob Bicker-Raye– Auteursrecht onbekend
[pagina 334]
| |
Hoofdstuk XXXV
| |
[6 Februari]Bij het overlijden van Mr. Gerbrand Elias, die op de Heerengracht over de Driekoningenstraat in ‘Soli Deo Gloria’ had gewoond, schrijft Bicker Raye: d.d. 6 Februari is de WelEdl. Achtb., zeer prijswaardige en van een ieder zeer beminde Heere Mr. Gerbrand Elias, afgegane President Schepen, Raad en Bewindhebber der Oost Indische Compagnie, in een ouderdom van veertig jaren en elf maanden, na een ziekte van zes dagen, bestaande in ‘onafgaande brandende koortsen, met kontinueele ijlheid verselt, tot smertelijke droefhijt van sijn brave weduwe, juffrouw de Wilhem van haar zelfs, overleden, die met vier kleine kinders en, zoo gezegd wordt, vier maanden swaar, blijft sitten. Sijnde hij op 11 Februari in de Nieuwe Kerk in de graftombe van den Heer Admiraal de Ruyter begraven’. | |
[24 Februari]Dat gaf daar op den 24sten Februari een heele consternatie toen de paarden van de koets van den Schepen Willem Backer van voor 't stadhuis op hol sloegen en langs het huis van den collecteur van Eijk het Damrak oprenden, waar juist de zeevisch werd opgegeven. De koets ging aan stukken, maar de paarden vlogen de markt op, met een gedeelte van het onderstel. Het is te begrijpen, dat de | |
[pagina 335]
| |
vischvrouwen uit elkaar stoven en een goed heenkomen zochten. Er gebeurde geen verdere ongelukken, ‘als dat de visvrouwen, seer ontstelt, drinken en pissen moesten’. | |
[25 Februari]Een meid was op 25 Februari op den Fluweelen Burgwal in het water geraakt en het duurde wel een groot kwartier voor men er haar weer met een haak had uit gehaald. Zij werd voor dood in huis gebragt, ‘dog men appliseerde voort de nieuwe manier om haar van agteren een tabaksklisteer te setten en haar soveel mogelijk te verwarmen, 't geen van dat effekt was, dat sy binnen twee uur weer volkoomen herstelt was’. Twee jaar te voren was de Maatschappij tot redding van drenkelingen opgericht, die o.m. dit middel aanbevolen had om de levensgeesten weer op te wekken.
Een jongeling van goeden huize, die bij den Heer Dedel, als comptoirknecht, een paar jaar gediend had en meer ‘depanse’ gemaakt had, als hij betalen kon, was voor eenige schulden, in totaal ongeveer 3000 gulden, door zijn crediteuren in de gijzeling gezet. Een jood uit den Haag zat voor een groote schuld, die hij op schelmachtige manier, door menschen te bedriegen, gemaakt had, mede in gijzeling in hetzelfde hok. Zijn vrienden beloofden nu aan den jongen man, dat zij met zijn crediteuren zouden accordeeren en hem uit de gijzeling zouden helpen, mits, dat hij hen na zijn in vrijheid stelling zou behulpzaam zijn hun vriend te verlossen. De jonge man zou een kist laten komen, om er zijn goed enz. in te pakken en in die kist zou dan die jood, die zeer klein van postuur was, uit de gijzeling ‘echiapeeren’. Dit gelukte dan ook uitstekend en den volgenden morgen was de vogel gevlogen. | |
[2 Maart]Op 2 Maart stierf de huisvrouw van doctor Slosser. Zij was nog pas 18 jaar oud en zes à zeven maanden zwanger. Dit was reeds zijn tweede vrouw. Ook de eerste was op zeer jeugdigen leeftijd gestorven. ‘Johannes Slosser, Medicinae Doctoor en medelid van de Koninklijke Maatschappij der Wetenschappen te Londen, overleed zelf zeventien dagen na zijn huisvrouw, na een korte ziekte van purper koortsen, in 't fleur zijns levens. Sijn Edl. maakte zeer veel opgang in de | |
[pagina 336]
| |
praktijk en was van veele mensen seer bemind, sijnde een aardig galant man en principaal mogten hem de dames zeer wel lijden’. | |
[24 Maart]Op den 24sten Maart was de Prinses door den zeer gerenommeerden Heer Vroedmeester Albertus Titsing, die per post uit Amsterdam gehaald was, van een dood Prinsesje zeer voorspoedig verlost. Het kind was, naar het zeggen van een vroedvrouw, reeds voor de komst van den Amsterdamschen vroedmeester dood. H.K.H. bevond zich naar tijdsomstandigheden ‘zeer mooytjes’. | |
[2 Mei]‘Op 2 Mei zijn wij met een afgehuurde schuyt met al onze bagage en meubelen naar ons gehuurde plaatsje Geesbergen bij Maarsen gegaan. God geve ons daar gezondhijt en veel vergenoeging op’.
Tijdens zijn verblijf op Geesbergen was er tijding gekomen, dat de huisvrouw van den Heer Hendrik Bakker te gelijk met haar jongste zoontje ‘aan de kindere siekte’ overleden was, die bij haar in één kist begraven werd, ‘sijnde dit een seer smertelijk verlies voor dien heer, also die mensen malkanderen seer beminden en als engelen leefden, blyvende hij nog met verschyde kinders over, dog hebben geen noot van in 't Weeshuis te sullen komen, also dien Heer seer rijk is’.
Door het overlijden van haar man, den ouden heer Gerardus Borsius, drukker van de domineesbriefjes, met wien zij verleden jaar getrouwd was, was de dochter van dominee Kulenkamp, die nog in de fleur van haar leven was, een rijke weduwe geworden. Behalve een groot aantal overlijdensberichten, worden in de maand Juni drie ‘gevallen’ vermeld, die te Amsterdam gebeurd waren. Een jonge man was aangerand en bestolen, maar de dief was gepakt en had zelfmoord gepleegd. Het lijk werd, zooals dat gebruikelijk was, aan één been aan de galg op de Volewijk gehangen. Een wonderdokter had het te kwaad met zijn buren, die zijn stoep met allerlei vuiligheid besmeerden. De man liet nu zijn stoep weer schoonmaken, maar toen kwam er een beetje van die vuiligheid bij een buurman terecht. Gevolg, hevige ruzie en de vrouw van den | |
[pagina 337]
| |
buurman gaf den wonderdokter zoo'n slag, dat de man er niet meer van bovenop kwam. Maar bij het openen van het lichaam, hadden toch de Inspektooren bevonden, dat niet die slag, maar een oud ongemak in de borst, dat doorgebroken was, oorzaak van 's mans dood was.
‘Het darde geval is van een kistenmaker, wonende in de Beulingstraat, die een seer quaadaardig wijf hat, die haar man, schoon hy veel gelt hat en won, geen eeten gunde, eetende selfs heel lekker en gaf haar man niet als klieken en brokken, seggende: dit is goet genoeg voor jou smoel’. Waarop de man stilletjes naar boven ging en zich verhing. ‘Een jongen, naar booven loopende, begon yselijk te schreeuwen, waarop de knegts naar boven liepen en sagen de baas op de solder hangen, twelk so veel gerugts maakte, dat de Heer Hooftschout van dat wijf ses duysent guldens geijst heeft, anders soude hy meede als een selfsmoordenaar aan de beenen worden opgehangen, dog het is per gratie nog voor vier duysent guldens afgemaakt’.
Bij het overlijden van Mr. Cornelis Graafland Jansz., oud-Schepen, wordt vermeld, dat deze oude heer, ofschoon zeer schrander en bij uitstek verstandig, ‘gants niet vrindelijk tegen zijn evenmensen was en hat sulke schuddingen met sijn hooft en trekkinge in zijn wesen dat hem altoos de paruyk seer scheef stont en men hem op het uyterlyke gants niet voor een verstandig mens sou hebben aangesien’.
In Juli wordt nog aangeteekend, dat er in Maarsen een kind te vondeling is gelegd, dat van onderen ‘stijf van de luysen stond’, en door een vrouw die ‘suygs’ was, verder zou opgevoed worden. Het had den naam Julius van Maarsen gekregen, omdat het in de maand Juli gevonden was. Verder ‘dat te Amsterdam, binnen de tijt van 5 of 6 daagen, in één huys aan sogenaamde rotkoorts overleeden is de heer Baaselman dominee van een van de Latijnse scholenGa naar voetnoot1), desselfs huysvrouw, twee kinderen, een meydt en de knegt’.
Een schandaaltje in het rustige Maarsen. Mevrouw de weduwe van den Heer Mr. Jan de Dieu, die hier te Maarsen een buitenplaatsje | |
[pagina 338]
| |
bewoonde, naast het huis ter Meer aan het Kerkpad, was er met haar koetsier, genaamd Georgie, vandoor gegaan naar Vianen, voornemens zijnde om met dien kerel te trouwen. | |
[2 September]Op 2 September werd mevrouw de Dieu, op verzoek van haar zoon, ‘stadtskint’Ga naar voetnoot1) gemaakt en werd het huis verzegeld en bewaarders aangesteld. De moeder had echter het Hof van Utrecht in den arm genomen en op 6 September werden die bewaarders er weer uitgezet, ‘dat een seer groote opschudding in Maarsen heeft veroorsaakt’. | |
[26 Augustus]Op 26 Augustus (1769) kwam de ‘groote en zeer vermaarde Corsische generaal Pascal PaoliGa naar voetnoot2) van Utrecht, langs de Vecht, met een Staatenjacht, ook langs Maarsen. “An passant” had hij op vele plaatsen het merkwaardigste bezichtigd en van alle menschen seer veel politesse genooten, o.a. van de heer Jacob van Beek, woonende op de hofsteede Soetendaal, dewelke, toen het jagt daar stond voorbij te vaaren, versogt hetselve eens eeven aan mogt leggen, vereerende dien grooten man een mandtje met excellente blaauwe rype druyven uyt sijn druyvenkas, die seer gratieus wierden geaccepteert’. In Amsterdam, waar de hooge meneer in ‘de Star’ in de Nes logeerde bezichtigde bij het merkwaardigste w.o. natuurlijk het wijd vermaarde kunstkabinet van den heer Braamkamp. | |
[17 Oktober]Op 17 October gaat de familie weer van Geesbergen naar Amsterdam.
De Heer Hendrik Verschuur, de substituut-afslager van de Vischmarkt en vele jaren de rechterhand van Jacob, had eindelijk wegens zijn hoogen leeftijd het ambt neer moeten leggen, dat hij omtrent veertig jaren (dit is niet geheel juist - tegelijk met Bicker Raye was Verschuur in 1736 benoemd) met veel ‘Figelantie’ en vlijt had waar genomen. | |
[18 November]Op 18 November (1769) overleed de weduwe van den Schepen Mr. Jan van den Bempden, Esther Elisabeth Tulp, de laatste van dat geslacht, in den ouderdom van drie en negentig jaar en zes maandenGa naar voetnoot3), ‘hebbende beleeft, dat Haar WelEdl. geb. Kints-, Kints-, kinderen getrout waren’. | |
[pagina 339]
| |
Jacob's neef, Mr. Joan Raye, Heere van Breukelerwaart, is op 29 November van deszelfs langdurige reizen (hij was 5 jaar in Constantinopel aan het gezantschap geweest) weder, in een complete gezondheid, in deze stad gearriveerd. | |
[15 December]Ook in de hoogste standen deed de gevaarlijke pokziekte zich gelden. Op 15 Dec. 1769 teekent Raye aan: ‘om deese tijd heeft Haare Kon. Hooghijt Mevrouwe de Prinsesse van Oranje, de kindersiekte gekreegen, en also deselve van een seer kwaade soort waaren, eenige daagen in het alderuyterste gevaar geweest, dog door den Zeegen van Godt Almachtig is deese Hoogwaarde en seer geliefde Vorstinne tot onuytspreekelijke vreugde van Haar Gemaal, onsen Erfstadhouder en alle deszelfs Landt ingeseetenen weder gelukkig herstelt’. | |
|