Het dagboek van Jacob Bicker Raye 1732-1772
(1939)–Jacob Bicker-Raye– Auteursrecht onbekend
[pagina 323]
| |
Hoofdstuk XXXIV
| |
[11 Januari]Op 11 Januari was er een os, ‘die seekerlijk grooten dorst moet gehad hebben’, op de Prinsengracht op het ijs gesprongen, was in een bijt gesuld en verdronken en op den 18den was er op de Anjeliersgracht in een steegje een arme vrouw, genoegzaam bij haar levendige lijf, van de rotten als opgegeten en overleden. Honderden menschen gingen daar naar kijken en ook de mannen van de wetenschap stelden er belang in. Verscheidene ‘curiergijns’ waren er ook bij.
Mr. Jan Pieter Theodoor Huydecoper was sedert 1764 Directeur-Generaal ter Noord en Zuidkust van Afrika (Guinea). Lang heeft hij het daar in dat ongezonde klimaat niet uitgehouden en thans was er bericht gekomen dat Sijne Edelhijdt te St. George Delmina (B.R. maakt er St. George aan del mina van) overleden was. | |
[pagina 324]
| |
Na het overlijden te Geertruidenberg van den luitenant-kolonel F.G. Meybaum, directeur van 's lands fortificatiën en directeurgeneraal over alle werken en gebouwen van de stad Amsterdam, was de Heer Cornelis Raus in deszelfs plaats benoemd, die het directeurschap nu zal ‘kontinueeren en sucsedeere’, ook in de vrije woning boven de beurs, die, toen de Heer Meybaum in die qualiteit werd aangesteld, voor hem aldaar vervaardigd was. | |
[19 Februari]‘Op 19 Febr. heeft een karel die beseyden het stadthuys een kroeg, het Wijnbekken, hiew, snags aan de swier sijnde, in een speelhuys aan de Joodenbreestraat met een van die oppassers of spitsboeven rusie gekreege en gaf dien oppasser een vreeselijken steek met sijn mes in de buyk opwaarts gaande tot de korte ribben. Dit is, so gesegt wort, al de darde, die hij so moordadig op dieselve manier soude gekwest hebben, welke vorige rijsen hij met den Heer Hooftoffisier heeft afgemaakt, waarom dien Heer hem streng verbooden heeft nooyt eenig mes of scharp te dragen’. | |
[10 Maart]Ter vervanging van Mr. Cornelis Calkoen, die voor zijn uitreize overleden was, was in 1764 Mr. Willem Gerrit Dedel als ambassadeur van H. Hoog Mogenden naar Constantinopel gezonden. Op 10 Maart was nu de tijding gekomen, dat de ambassadeur bij de Ottomannise Porte, Schepen dezer stad, en kolonel van de Edl. Manhafte Burgerij, aldaar, in den ouderdom van 42 jaar, op 26 Januari, op deszelfs buitenplaats Bujukdère, aan de Zwarte Zee gelegen, na een langdurige ziekte overleden was, en dat het lijk van dien gezant den 29sten met alle pracht en praal aan zijn rang en karakter verknocht te Pera was bijgezet. | |
[14 Maart]Mr. Adriaan Isaäc Valckenier, de eenige zoon van den ongelukkigen Gouverneur-Generaal van Nederlandsch Indië, Adriaan Valckenier (die in 1751 in de gevangenis te Batavia gestorven was) en die eerst in 1760 uit zijns vaders boedel de som van 725.000 gulden gekregen had, was plotseling krankzinnig geworden. ‘Op 14 Maart was den Edl. Achtb. Heer Mr. Adriaan Isaac Valckenier, Scheepen dezer stad, wonende op de Heerengracht, over de Nieuwe Spiegelstraat op sijn comptoir, toen sijn huysvrouw, die met een | |
[pagina 325]
| |
tante van haar, mevrouw de Kempenaer, in de eetkamer sat, door een knegt liet vraagen of meneer beliefde te komen eeten, dog nog eenigen tijd wegblijvende, ging de knegt nog eens naar sijn heer sien, waarop hij als een verwoet mensch in de eetkamer kwam, haalende uit sijn japon, die hij aan had, een pistool, seggende tegen sijn vrouw: het is nu lang genoeg, ik sal u den hals breeken, waarop hij het pistool, dat met een kogel gelaaden was, op sijn vrouw losbrande, welke kogel bij geluk eeven mis was en agter haar in het behangsel vloog, doch hy was zoo digt met het pistool by haar hooft, dat al het kruyt in haar tronie vloog. Sy, door den schrik van de stoel vallende, meende hij dat sy dood was, waarop hy voort een ander pistool uyt sijn borst haalde, meenende daar sigselfs mee door 't hoofd te schieten, dog de kogel vloog mede even voorbij en in het blaffon of de zolder, waarop hij, ook nedervallende, zich tragtte met zijn das te verwurgen, waarop mevrouw de Kempenaer en eenige dienstboden kwaamen toeschieten, om hem zulks te beletten, verder om doctor Famars en een curiergijn liepen, die voort kwaamen om medisynen en aaderlatinge te apliseeren voor den schrik. Mijnheer werd voort in bewaaring gesteld van menschen die op hem pasten. Men zeyt dat het uyt ongegronde sialosie is voortgekomen, of door zware hipoconterie in de harsenen, althans doctor Famars heeft een dicklaratoir gegeven, dat hij somptijts gants niet by sijn sinnen was, waarop dan door de Heeren van 't Gerecht is geordonneert om hem in zijn huys bij provisie in nauwe verseekering te houden en wel op hem te passen’. Tot zoover Bicker Raye's verhaal van het gebeurde. Twee maanden na dezen moordaanslag, zoo deelt Elias mee, vervoegden de Hoofdschout, het voltallige college van Schepenen en de Secretaris Testart zich ten huize van Valckenier, om uit te maken of hij al of niet ‘sanae mentis’ was. Zij vonden den ongelukkige in een achterkamer, ‘ziende zeer verwilderd en gants niet present zijnde in zijn raisonnement, zich verbeeldende dat hij vergeven was door zijn vrouw, op ordre van M.H. van den Gerechte, als een onnut schepsel geworden zijnde voor de samenleving’. In een expres daartoe geapproprieerde gevangenis in deszelfs eigen tuin bij Hillegom (buiten de jurisdictie van den procureur-generaal | |
[pagina 326]
| |
van 's Gravenhage, om van denzelve niet criminaliter vervolgd te kunnen worden) werd Mr. Adriaan Isaac Valckenier in 't vervolg voor zijn leven opgesloten gehouden. Hij overleed eerst vijftien jaar later, in 1784. | |
[23 Maart]In de Nes, bij de Hal, was in den avond van den 23sten Maart een zuigeling, netjes opgebakerd, te vondeling gelegd. ‘Nadat dit ontdekt en veele mense daarom kwamen te staan, kwam daar een meyt, die bij een paruykemaker in de Oude Manhuyspoort woonde, meede bij staan, seggende: als het een meysje is, dan wil mijn juffrouw, die geen kinderen hebben, dit kint wel voor haar ygen kint aannemen en opvoeden, waarop die meyt het kint opnam en besag, dat het een mijsje was, hetselve, beneffens verschyde buurvrouwtjes tot getuyge, na haar juffrouw bragt, die dit kintje met toestemming van haar man voor haar yge kint aannam.’ Eenige dagen later hoorden evenwel Regentessen van het Aalmoezeniers Weeshuis van het geval en eischten het kind voor het huis op, ‘tot groot leetwezen van die paruykemaker en sijn vrouw’. | |
[26 Maart]Wij zijn het met Bicker Raye eens, dat het een zeer zeldzaam ongemak was, waaraan die makelaar, die nog een fleurig sterk mensch was, na drie of vier dagen, op 26 Maart, overleed. Het was n.l. een waterkoliek, die hij gekregen had, zoodat al zijn voedsel in water veranderde, waardoor hij zoo menigvuldig malen moest wateren en bij zulk een quantiteit, dat hij daardoor al zijn krachten verloor. | |
[pagina 327]
| |
vonden het huis gesloten. Er werd permissie aan den Heer Hoofdofficier gevraagd het huis te mogen laten opensteken. Binnengekomen vond men, dat het wijf zich in een hangkast verhangen had. | |
[5 Mei]Op den 5den Mei was een jongen van een jaar of tien, twaalf, een distillateurswinkel binnengestapt en had een borrel besteld, die hij met veel gratie en smaak uitdronk. Eenige klanten verbaasden er zich over, dat die jongen zoo smakelijk jannever kon drinken. Maar de hospes zei, dat als de menschen hem wilden trakteeren, hij er nog wel zes zou uitdrinken. Dat wilde men toch wel eens zien en men beloofde den jongen voor iederen borrel, die hij op zou drinken, nog een dubbeltje extra. Gevolg was dat de knaap zooveel jenever dronk, dat, toen hij naar huis wilde gaan en even op straat was, hij morsdood neerviel. Op last van den Heer Hoofdofficier zou de zaak scherp onderzocht worden.
Harmanus Kruyskerk was een vondeling. Hij was bij een kruiskerk gevonden - vandaar zijn naam - en hij was in een godshuis groot gebracht. Maar Harmanus was door zijn zuinigheid en neerstig oppassen en de menschen eerlijk en braaf te behandelen een considerabel rijk man geworden en stond bekend als 't rijke schippertje. ‘Hij liep dagelijks met sakken met gelt onder de arm, die hij voor desen en genen in den Haag aan interesten ontfangen hat, waardoor hij veel gelt won en souw om een dubbeltje te verdienen in zijn hooge jaaren wel tien gragte ver het gelt gedraage hebben’. | |
[17 Mei]Den 17den Mei wordt medegedeeld, dat dese nagt om één uur Sijne Exellentie den Hoog Edl. Gestrengen Heer Cornelis Schrijver, Luytenant-admiraal ten dienste van de Vereenigde Nederlanden, resorteerende onder het Edl. Mogende Collegie ter Admiralitydt van Amsterdam, in den ouderdom van 81 jaar, 3 maanden en 17 dagen, na een ziekte van drie weeken overleden was, ‘hebbende van kintsbeen af ter zee gevaaren, en in 't jaar 1711 al Capitijn geweest. Hij was een braaf offisier, doch seer haastig, opvligend, neetelig en niet ligt om met diegeene, daar hij iets tegen had, te versoenen, | |
[pagina 328]
| |
waardoor hij sig bij velen gehaat maakte en dus niet veel vrinden hat’. Zijne Excellentie werd op 21 Mei, volgens zijn begeeren, zonder eenige staatsie en zoo eenvoudig mogelijk in de Westerkerk begraven. | |
[30 Mei]Van het bezoek van den Erfstadhouder met zijn gemalin aan de stad op 30 Mei geeft Bicker Raye een uitvoerig verslag. Op dien dag was zijn Doorluchtige Hoogheid onze zeer geliefde Prins van Orange en Nassau, Erfstadhouder, benevens Hare Koninklijke Hoogheid, Mevrouwe deszelfs gemalinne met de alderuiterste pracht en staatsie ingehaald. Op het Stadhuis, dat daartoe zeer prachtig was geprepareerd, hadden zij hun intrek en logement genomen. 's Avonds was het Stadhuis ‘ongemeen kostbaar en pragtig alsmeede alle de huysen van de stad onbeschrijflijk fraay geillumineerd. De sestig compagnieën Burgers stonden bij het inkomen van die hooge personagien met haar gevolg, waaronder de hertog vanDe Schouwburg op de Keizersgracht.
Wolfenbuttel en verder hoog geselschap als bediendens en equipasie, in twee rijjen geschaart van 't Haarlemmerpleyn, langs de Haarlemmeren Nieuwendijk tot voor het Stadtshuis op den Dam. Op den 31 Mei zijn de hooge personagien en gevolg, beneffens de Heeren van de Regeering uit zeylen geweest, op 't IJ, naar Sardam, Durgerdam enz.’ Op den 1 Juni had Zijne Hoogheid sessie genomen op de Admiraliteit, in de Oostalsmede in de West-Indische Compagnie. Vervolgens was er groot cour op 't stadhuis van heeren en dames en na het eten, om zes uur, reed het hooge gezelschap met Zijn Doorluchtigheid den hertog van Brunswijk | |
[pagina 329]
| |
Wolfenbuttel en Edl. dames van 't hof, benevens de Heeren van de Regeering, in vijf koetsen met zes en ontelbare koetsen met twee paarden bespannen van 't stadhuis naar den Schouwburg op de Keizersgracht. ‘Voor de Reestraat gekomen sijnde, had Hendrik Leuveling, een seer swaarlyvig man, die sergiant in de compagnie van den Edl. Manh. Heer kapiteijn P. Clockenaar was, en naast de koets van Sijn Doorlugtige Hooghijt en Mevrouwe de Prinsesse ging, door den aandrang van volk, dat uit de Reestraat quam om het Doorlugtige paar te zien, het ongeluk van te vallen en met zijn helbaart het seyglas van de statiekoets, waarachter Hare Koninklijke Hooghijt zat, aan stukkent te slaan, dat de stukken glas in Haar Trony en op Haar Boesem vielen, maar per groot geluk geen de minste letsel als de schrik veroorsaakte’. Op den 2den Juni, waren Hunne Hoogheden 's morgens te voet naar de Nieuwe Kerk geweest om die te bezichtigen en vervolgens naar de Oude Kerk gereden en van daar naar de Admiraliteitswerf, waar een klein scheepje te water werd gelaten. Toen het hooge gezelschap hier alles bezichtigd had, ging men naar de Oost-Indische werf en vervolgens weer naar het Stadhuis terug, waar 's avonds een ‘Baal werd gehouden, waarop meer als veertien honderd personen genoodigt waren, 't welk onbegrijpelijk fraay en schoon was’. Den 3den Juni ging het hooge gezelschap naar het huis van den heer Gerard Braamcamp om deszelfs fraai kabinet van schilderijen en andere frayigheden te zien. Vervolgens naar het Aalmoezeniershuis, daar vandaan naar de ‘Joode- en Smouse Kerken’, en vandaar naar het Oudemannenhuis. Vervolgens weer naar het stadhuis en na het eten, om half acht uur weer naar den Schouwburg en na afloop naar de Nieuwe Heerengracht over de Plantage om de illuminatie van den Heer Equipagemeester Mr. W. Sautijn te zien, die uitmuntend fraai was, en om een regenbuitje op 30 Mei niet was door gegaan. Van hier ging men naar het Prinsenhof, dat voor de tweede maal geillumineerd was en vervolgens naar het Stadhuis. ‘Den 4den Juni, 's morgens om acht uur, toen de geheele Burgerij weer in twee ryjen geschaart van het Stadhuis, de Heerengracht langs, tot aan de Uyterse Poort stond, is Sijn Doorluchtige en Koninklijke Hoogheid en desselfs gevolg uyt dese stad met jagten | |
[pagina 330]
| |
van de Berenbijt, over Weesep en vervolgens de Vegt langs, na op 't Huis te Zuylen gegeeten te hebben, over Uytregt na Soestdijk en vervolgens naar het Loo vertrokken’. ‘Godt geeft haar goede Rijsen en gesonthijt’, wenscht Bicker Raye. N.B. van alle hetgeen dat bij de komst van Sijn Doorl. en Kon. Hooghijt en desselfs verblijf alhier is voorgevallen, sal door den Heer Wagenaar, Historyschrijver dezer stad, een zeer nette en echte beschrijving van uitkomen, alsmede ook 13 printverbeeldingen. | |
[30 Juni]Op 30 Juni alweer eens hoog bezoek. De jeugdige koning van Denemarken is met groot gevolg - 59 personen - in de stad gekomen en is afgestapt in het O.Z. Heerenlogement. Een groot gedeelte van het gevolg werd echter in twee logementen in de Nes, in ‘de Star’ en ‘de stad Lions’ ondergebracht. De koning bleef hier eenweek en vertrok na al het merkwaardigste bezichtigd te hebben, op 6 Juli, naar den HaagGa naar voetnoot1). Hij wordt ons beschreven als ‘een seer jong persoon van ongeveer twintig jaar, niet lang en met zwaar blond ygen haar, en laat hier veel roem naar door sijn vrindelijke beleefthijt en genereusitijd’. | |
[pagina 331]
| |
[7 Juli]Iemand, die een jaar geleden een ander per ongeluk had gedood werd op 7 Juli, nadat zijn onschuld was gebleken en de zaak ‘beprossedeert sijnde, gepardonneert en op vrye voeten gelaaten’. | |
[11 Juli]11 Juli ‘Heeft eenen Jan Lalo, die so geseyt wort als student te Leyde om sijn quaedt gedrag die stadt is ontsegt, met nog een Heer of twee in een speelhuys bij de Niwe Markt, kwestie gekregen met vier matroosen, waarvan een tot der doot toe gekwest is’.
Van 23 Juli tot 27 Augustus is Bicker Raye in Maarsen en Breukelen geweest. Tijdens zijn afwezigheid zijn er geen andere ‘nouvelles’ voorgevallen, ‘als dat een voorname jood bij een christenmeissie in de Plantagie geatterapeert is’. Men vertelde dat deze zaak aan den Heer Hoofdofficier 8000 gulden zou hebben aangebracht. | |
[27 Augustus]Op 27 Augustus, even voor zijn vertrek naar Amsterdam, had Bicker Raye van den Heer David Franco Mendes te Maarseveen, bij 't Swarte Varken aan de Vecht, ‘het buytenplaatsie’ GeesbergenGa naar voetnoot1) voor den tijd van drie jaar gehuurd, tegen een jaarlijksche huur van 325 gulden, ingaande 1 Februari 1769. Het volgende jaar zal hij dus van zijn nieuw buitenverblijf kunnen profiteeren.
Op den Binnen-Amstel, oostzijde, tusschen de Magere brug en de Nieuwe Prinsengracht had men ontdekt, dat sedert eenigen tijd, in de boomen, zoowel die aan den waterkant, als bij de huizen (er waren dus destijds twee rijen boomen op den Amstel) millioenen weegluizen tot boven in de toppen waren, die bij duizenden naar de huizen kropen. Oorzaak hiervan was, naar men meende, ‘door de vele joden die in de Jodenkerkstraat wonen en van dat vee rykelijk versien zijn, dagelijks haar matte, mandewerk en kinderwiegen, daar sy die dieren in vangen, tegen en by die boomen uytslaan en schoonmaaken, waardoor die dieren in de boomen souden gekroopen sijn en hadden sich daar kragtig vermenigvuldigt. De boomen sijn daar altemaal geteert en duysenden mensen gaan daar dagelijks na toe om sulks te sien’. | |
[pagina 332]
| |
[4 September]Op dienzelfden dag, 4 September, wordt ons gemeld, dat de Nieuwe Korenbeurs voor het eerst door de H.H. Korenkoopers ‘ter Negotie geamploieert’ is en in gebruik genomen. | |
[13 September]Op 13 September had Bicker Raye van den wijnkooper Johannes Rijke een verhaal gehoord van een schoolmeester, een zekere Jacob Creken, te Voorhout, wiens moeder bij zijn vader, in elf kramen, niet minder dan vijf en twintig kinderen had ter wereld gebracht, waarvan de schoolmeester er één was. De vrouw had n.l. drie maal drie, vijf maal twee en twee maal één kind gebaard. Zij had nog twee zusters en met haar drieën hadden zij eens, in één dracht,niet minder dan elf kinderen gebaard. ‘Hetgeen om de seltsaamhijt hier te boek staat’, schrijft onze verslaggever.
Dit jaar een extra vroolijke kermis. Burgemeesteren hadden alle spellen gepermitteerd, ‘sodat het van konstenaars en andere liefhebberijen gekrielt’. Er waren ook weer Engelsche en Fransche pikeurs, die zooals de hiervoor genoemde Baates wonderen op paarden deden. Op de Botermarkt was een ‘karel te zien, die dagelijks een zeer groote kwantitijt kiselsteenen vreet, soodat deselve als in een groote sak in sijn buyk rammelen’. | |
[12 Oktober]Op 12 October had de heer van der Voort zijn betalingen gestaakt tot groote verwondering van vele menschen; ‘hebbende met syn vroutie Juffrouw de Wilt, toen hij korte jaaren geleede troude, ontrent vier tonne goudts bij elkander gebragt. Hij maakte konsiderabele depanse in allen dingen en hat wel twintig paarde op stal’. | |
[9 November]Op 9 November werden er's avonds door dienders en ratelwachts wel negen en dertig ‘kruyshoeren’Ga naar voetnoot1) in de kortegaardens (wachthuizen) | |
[pagina 333]
| |
gebracht. Den volgenden dag moesten ze allemaal naar de Boeyen, wat natuurlijk een heele oploop veroorzaakte. Er was één bij van zeventig jaar en eenigen van 14 en 15 jaar. Het meerendeel ging ten slotte naar het Rasphuis, waar eenigen zelfs te water en brood opgesloten werden. Een klein gedeelte werd weer vrij gelaten en er ging ook een partijtje naar het Spinhuis. Het was een heele opruiming onder dat volkje geweest. | |
|