Het dagboek van Jacob Bicker Raye 1732-1772
(1939)–Jacob Bicker-Raye– Auteursrecht onbekend
[pagina 311]
| |
Hoofdstuk XXXIII
| |
[24 Januari]Onder de veroordeelden, die op 24 Januari gegeeseld werden, was ook een kerel, een oppasser uit een speelhuis in den Duvelshoek, waar een buitenman mishandeld was. De kerel kreeg zestig slagen en daarop het gloeiende zwaard op zijn rug, maar hij hield zich kranig, verroerde zich niet en zei ‘ag nog wee’. Tijdens de operatie was hij zijn pruik kwijt geraakt en voordat hij het schavot verliet, ‘keerde hij hem weer om en sey: sagt wat, ik moet eerst mijn pruyk weer hebben, waarop de Beul de pruyk opraapte en se hem op den kop sette’. In het Rasphuis, waarin hij voor twaalf jaar opgeborgen werd, werd hij door zijn confraters geprezen over zijn standvastigheid. | |
[pagina 312]
| |
‘Sagt wat, ik moet eerst mijn pruyk weer hebben’ (blz. 311).
Eenige bezoekers (een bezoek aan het Rasphuis behoorde ook al tot de publieke vermakelijkheden) vroegen hem hoe het met zijn rug ging. Hij bood ze aan, voor een dubbeltje dat lichaamsdeel te laten kijken, van welk aanbod gretig gebruik werd gemaakt. Het was dan ook wel de moeite waard; ‘de rug sag er alleryselijkst uyt’. De kerel zelf vond 't heelemaal niet erg en zeide, ‘als hij vrij van de 12 jaar Rasphuys te sitten mogt wesen, hy sig aanstonds nog wel eens soude willen laten geeselen en branden, sijnde hy een fors ruw beest’.
Het grootste en breedste huis bij ‘de Bocht’ van de Heerengracht was zeker wel het huis, waar later het museum Six in gevestigd is geweest en dat als slachtoffer van de Vijzelstraatverbreeding, eenige jaren geleden, gesloopt is. Dit huis was in de 18de eeuw het eigendom van de schatrijke familie Geelvinck. Eenige jaren na het overlijden op 15 Juni 1764 van burgemeester Mr. Nicolaas Geelvinck, Heer van Castricum enz., werd het huis door zijn weduwe in veiling | |
[pagina 313]
| |
gebracht. Het 72 voet breede, dubbele huis werd voor de ronde som van 152.000 gulden toegewezen aan den oudsten in leven zijnden zoon, Mr. Nicolaas Geelvinck, Heer van Stabroek, ‘sijnde nooyt voor dese een huys voor so een hooge prijs verkocht’, teekent Bicker Raye aan. In 1782 zou datzelfde huis zelfs nog 8000 gulden meer opbrengen, maar toen was onze dagboekschrijver reeds overleden. | |
[24 Februari]In den avond van den 24sten Februari, zoo tusschen vijf en zes uur, wandelde burgemeester Boudaen met den hoofdschout Sweers op de Heerengracht. Een putjesschepper liep de hooge heeren voorbij en had het ongeluk met zijn schep den burgemeester van achteren tegen het hoofd te raken; omkijkende kreeg de Groot Edl. Achtb. met het scherpe gedeelte van het instrument een schram in zijn ‘tronie van 't oor af tot onder den neus toe’. De zaak werd terdege onderzocht, daar men dacht dat de kerel het wellicht met opzet gedaan had, maar 't was en bleef een ongeluk. | |
[24 Maart]Op 24 Maart weer een relletje op den Zeedijk in een zielverkoopershuis. De zielverkoopster, want het was een vrouw, die dit edele bedrijf uitoefende, had drie of vier maats geronseld en wilde die niet loslaten, waarom de overigen het huis aanvielen. Van weerskanten werd er hevig gevochten en er vielen nog al wat gekwetsten. Ook de houdster van het huis had assistentie gekregen, maar ten slotte kregen de aanvallers de overhand en werd het huis geheel uitgeplunderd en alles kort en klein geslagen: ‘een porselijnkas met porselijn omver gesmeeten, een staant orlogie verplettert, selfs een pappegaay en kanarievogels vermoort, alle de opgeslootenen laaten loopen en allen ten huyse uytgejaagt. Het slot was, dat de zielverkoopster en allen ten huyse uytgejaagt’. Het slot was, dat de zielverkoopster en een van de kerels in de Boeyen werden gebracht. | |
[6 Juni]Ouderdom komt met gebreken en onze Jacob sukkelt nog al. ‘Op 6 Juni,’ schrijft hij, ‘heb ik een seer swaare krankte van galkoortsen gehad, die my tot aan den oever des doods gebragt hebben, dog door Gods goedhijt, na vijf à zes maal deselve gehad te hebben met doodelijk uitgestaane benautheden en onverdragelijke dorst, ben ik weeder langzamerhandt daarvan herstelt’. | |
[pagina 314]
| |
[10 Juni]Op 10 Juni waren er opstootjes in de Rozenstraat en op de Prinsengracht. Bicker Raye noemt ze ‘een beginsel van tumult’. Het was intusschen zoo ernstig, dat eenige burgercompagnieën, met de noodige onderschouten en dienders, een paar dagen de wacht moesten houden om alle disorders te voorkomen. Het volk wilde de huizen van een grutter en van een zilversmid plunderen, omdat deze laatste een dienstmeisje op diefstal betrapt had, welk meisje zich uit wanhoop had verdronken. Zijn zwager, de grutter, had er zich ook mee bemoeid en dus werd ook diens huis bedreigd. Het liep nog al kalm af. Een dronken kerel, die tegen de mannen van de wet zeer brutaal was geweest, werd braaf afgerost en in de Boeyen gezet. | |
[8 Juli]Indertijd, na het overlijden van zijn moeder, had Bicker Raye zijn huishouden opgebroken en was hij in de Warmoesstraat op kamers gaan wonen. Weldra was hij echter naar de Keizersgracht verhuisd (zie blz. 255). Bij het overlijden van zijn kostjuffrouw uit de Warmoesstraat, op 8 Juli, deelt hij ons mede, dat hij bij die dame een jaar had gewoond en dat hij voor twee kamers en een kamer voor zijn knecht destijds 1000 gulden had betaald (volledig pension).
Een kerel werd wegens bigamie veroordeeld, op 8 Juli, op de kaak voor het stadhuis te staan. De man had twee vrouwen getrouwd en stond daar nu met twee spinrokken - het symbool van zijn misdaad - in zijn handen, tot groot vermaak van het publiek, te pronk. Zoo gemakkelijk kwam de bigamist er echter niet af. Na afloop kreeg hij binnenskamers nog een flinke geeseling en vervolgens werd hij voor onbepaalden tijd uit de stad gebannen. | |
[11 Juli]Op 11 Juli had Nathaniel Donker, de advocaat, die zijn vrouw vermoord had en die sedert 14 December van het vorige jaar gevangen zat, eindelijk bekend. Al dien tijd had hij de Heeren met leugens weten te misleiden, maar intusschen had men zooveel bewijzen tegen hem gekregen, dat hij op de pijnbank kon gebracht worden. Hij was reeds ontkleed, maar toen zonk hem de moed in de schoenen en bekende hij, met assistentie van ‘mooye Doortje’, den moord gepleegd te hebben. | |
[pagina 315]
| |
[18 Juli]Eenige dagen later, op 18 Juli, waren nadere ‘partikularityten’ bekend geworden. Op dien dag was ook mooie Doortje, de bijzit van Donker, op de pijnbank gelegd. Maar zij had alles in alle deele deurgestaanGa naar voetnoot1) en niets willen bekennen. Donker had het alleen gedaan en zij wist nergens van en was onschuldig, hield zij, ondanks de vreeselijke martelingen, vol. | |
[21 Juli]Op de hofstede 't Huis te Capelle aan de Vecht, tusschen Weesp en Muiden, waren 21 Juli inbrekers aan het werk geweest. Zij hadden in de eetkamer een kast opengebroken en twee zakken met heele en halve rijders, een zak zilver en nog een spoelkom met zilvergeld, in totaal voor een bedrag van 6000 gulden, weggenomen. Ook was er nog een stapel ‘gecouleurde porselyne borden’ ontvreemd, maar overigens hadden ze niets ‘geforseert’. Een week later kreeg de eigenaar, de rijke meneer Willem Slicher, echter zijn geld, op 3 à 400 gulden na, terug. Er was een briefje bij waarop ‘heel konfuus’ geschreven stond: ‘Wy Weesepers brengen het gelt weerom; wy sijn seer benaut, so gewonne, so geronne; wij hopen dat onse siel rust sal hebben’. Het geld lag achter een boom bij de schuur van den boer, wiens boerderij bij het groote huis van den heer Slicher stond, en werd 's morgens om vier uur door de boerenmeid, die uit melken zou gaan, gevonden. De meid had het geld en het briefje bij den boer gebracht, die nog te bed lag en die om negen uur, met nog een boer, het bij den eigenaar terugbracht. Deze was zeer verheugd en gaf den boer, voor de meid, twee gouden rijders. Het geld werd aangenomen, maar later vond de boer het toch te weinig, was er niet mee tevreden en pretendeerde voor de meid een derde van de waarde van het teruggebrachte geld te moeten hebben. Hoe 't verder afgeloopen is, vernemen we niet. Wel wordt ons bij Slichers overlijden, op 8 Sept. 1769, medegedeeld dat op het huis te Capelle, ‘een fraaye menagerie is, fraayer niet in Hollant bekent is’.
‘Opperste van een collegie der welspreekenthijt’ was ook al een baantje en die Adriaanse was lang niet de eerste de beste. Hij had verscheidene oraties in het publiek met grooten lof gedaan en had | |
[pagina 316]
| |
vele discipelen gekregen. Hij gaf echter niet voor niets les. Ieder leerling moest een rijder als inteekengeld betalen. De lessen zouden, eenmaal per week, in de zaal boven de manege gegeven worden. Maar toen Adriaanse het geld binnen had was hij er ‘met een Franse opratriese of comediante doorgegaan’ en had zijn vrouw met drie kinderen aan haar lot overgelaten. | |
[22 Augustus]Een gewichtige dag voor de justitie. Op 22 Augustus werd de Heer (Bicker Raye geeft hem toch nog dien titel) Nathaniel Donker levend geradbraakt. Waarschijnlijk omdat hij met groot berouw en leedwezen over zijn gruwelstuk en al zijn andere zonden, tot groote vreugde van zijn rechters, gestorven was, werd hij in een kist, op 't Galgeveld, begraven. Dominee ten Brink had hem in zijn laatste oogenblikken geassisteerd. ‘Toen hij in de Justitiekamer wier gebragt, was daar een groot geraas van seer veel mensen en 't trommele in 't stadhuys beneede, sodat de dominee tegens hem seyde: Donker, verveelt u dat trommele en geraas niet? Waarop hij antwoorde, neen mijnheer, dat hoor of sie ik niet eens, waarop de dominee seyde: waar sijn dan u gedagte. Die sijn, syde hij, op de Heere Jesus, die tegenswoordig voor my plijt en bidt Godt den Vader om mijn aanstaande zaalighijt door sijn verdienst te verwerven’. Toen hij op 't kruis gebonden was, had hij den dominee nog bedankt en had een gezang uit LodestijnGa naar voetnoot1) aangeheven. Om hem 't schreeuwen te beletten, had de beul den strop om den hals een beetje toegedraaid. Die beul deed zijn werk niet goed; de beenen werden niet ‘stukkent’ geslagen en ook de slag op 't hart was, ‘na geseyt wordt’, veel te laag. Toen de beul hem ten slotte verder wilde verwurgen, raakte de strop onklaar, zoodat het slachtoffer een extra harden en langzamen dood had gehad. 's Morgens had hij nog, in presentie van den heer Hoofdofficier en de dominee, tegen dat vrouwmensch gezegd, dat zij ook schuldig aan den moord was, maar zij bleef alles ontkennen. Wij krijgen nu nog de volledige acte van beschuldiging tegen Nathaniel Donker, waarin de gruwelijke moord nog eens in alle bijzonderheden wordt medegedeeld en verder de toespraak, die de Hoofdschout de gewoonte had de ter dood veroordeelden in het | |
[pagina 317]
| |
hiernamaals mee te geven: ‘Pleit op de verdiensten van Jezus, val Hem te voet, opdat gij nog moogt behouden blijven. 't Is heden nog tijd; 't is waar, de straalen van het bloet van uw vermoorde vrouw roepen om wraak voor den troon van Godt, maar 't zoenbloed van Christus, 't geen Hij aan 't Kruys uytgestort heeft voor boetvaardige zondaars, is magtig om deese naare kreet te verdooven; neem dan Uw toevlugt tot Hem, opdat gij dus moogt behouden worden, soo sal Uw einde zaalig en Uw dood gelukkig sijn; Amen, ja Amen’. Bicker Raye voegt er aan toe, dat Donker ‘naar wensch van den heer Hoofdofficier, menschelijkerwijs gesproken, een zeer gelukkig en zalig einde gehad heeft’. Over dien onhandigen beul en dien strop, die onklaar raakte, zoodat de veroordeelde een harden, langzamen doodsstrijd had, wordt ditmaal maar gezwegen. | |
[14 September]Door de spitsgarde gaan, was een zware straf, uitsluitend voor militairen bestemd. Op den 14den September had een soldaat, die voor de derde maal gedeserteerd was, vijf maal heen en weer door 300 man moeten gaan, die hem ieder telkens een slag gaven, zoodat het slachtoffer in totaal 3000 slagen ontving. Geen wonder dat er niets meer heel op zijn rug was. Ten slotte werd hij nog voor schelm weggejaagd. Men had anders wel geduld met hem gehad. De eerste maal was hij er met eenige dagen te water en te brood afgekomen, de tweede maal was hij met 40 rottingslagen gecorrigeerd; nu kreeg hij er drie duizend. | |
[17 September]Op 17 September waren twee aalmoezeniersmeiden van 17 en van 19 jaar zeer streng op haar ‘agterquartier’ gegeeseld. Ze waren acht dagen, in andere kleeren dan die van het huis, met Oostindiesvaarders aan de ‘swier geweest en in een hoerhuys geaperendeert’. Vandaar de bovengenoemde afstraffing. Eerst hadden ze nog eenige dagen te water en brood gezeten en na de geeseling waren ze voor eenige maanden uit het huis gebannen. | |
[pagina 318]
| |
[23 September]23 Sept. ‘'s Avonds is bij de Muyderpoort in de lijnbaan genaampt Heertjes Lijnbaan een seer swaare brandt geweest, waardoor het geheele magasijn, waar veel seer swaare gemaakte ankertouwen laagen, in korten tijd in de asse is geraakt’. De schade wordt wel op een groote 60.000 guldens begroot. | |
[14 Oktober]‘Mooye Doortje’ - we vernemen thans, dat zij Dorothea Borselman heet - de bijzit van den geradbraakten Donker, werd op 14 October gevonnist. De doodstraf werd niet uitgesproken, zij was immers tot het einde toe blijven ontkennen, maar de straf was toch niet malsch. Vijftig jaar Spinhuis, daarna twintig jaar uitgebaanen. Zoolang zal ze het wel niet uitgehouden hebben; de vrouw was ± dertig jaar en was door het pijnigen en de lange detentie in een hok in de stadsboeyen aan handen en voeten nog lamGa naar voetnoot1). | |
[4 November]De Erfstadhouder, wiens huwelijk op 4 October te Berlijn voltrokken was, had op 9 November zijn intocht in den Haag gedaan en was daar met onuitsprekelijke pracht en staatsie ingehaald. Ook in Amsterdam waren er eenige feestelijkheden. Er werden kanonschoten gelost en de klokken werden geluid. Verder was er zeer fraai op het klokkenspel ‘gemusiceert en alderhande vroolijke aire gespeult’. | |
[pagina 319]
| |
aan te treffen. Hij was namelijk niet alleen, maar werd ‘geatterapeert met een vroumens’. De schuldige werd naar de kortegaarde gebracht en, omdat hij een getrouwd man was, heeft dit ‘snoeprijsie hem aan mijnheer den Hoofdoffisier 1.200 guldens gekost’. | |
[17 November]‘Op 17 Nov. 's nags is er brandt ontstaan in een schip, dat in de LaagGa naar voetnoot1) voor de Mosselstijger lag en was genoegsaam volgelaade met harpuys, terpentijn en wol, dat een alderijselijkste brant veroorsaakte. Bij geluk was de wint S.W., soo dat, toen men het schip losmaakte en even buiten de Laag haalde, dreef het van self naar het Galgevelt. Als de wint uyt den noorden gewaayt hadde, dan het sekerlijk de geheele Laag met schepen en Godt weet wat in de brant geraakt’. | |
[18 November]Op 18 November ‘'s avonds om half negen is een zeer voornaam wijnkooper en een van de grootste assuradeurs, op de publieke straat, in de Kuyperssteeg, die in de Nes en op den Fluweelen burgwal uitkomt, van de stille wagts met een straathoer geaperehendeerd en in de korps de garde gebracht.’ We krijgen nog eenige bijzonderheden. De man was ongeveer zestig jaar, had een brave fatsoenlijke, mooie vrouw en verscheidene kinderen, waarvan er reeds getrouwd waren en weer kinderen hadden. Geen wonder dat hij er niet genadig afkwam. Nu, dat was aan mijnheer den Hoofdofficier Mr. Isaac Sweers wel toevertrouwd, die niet alleen ‘fraaie’ toespraken tot zijn ter dood veroordeelden wist te houden, maar ook een prima koopman bleek te zijn en zijn slachtoffers flink kon laten betalen. In dit geval was er heel wat te halen en het was niet goedkoop. Voor de ronde som van 10.000 gulden werd de zaak ‘afgemaakt’. Daar kwam nog bij dat de man in zijn kwaliteit van assuradeur juist dien dag groote schade had geleden door het in brand raken van het bovengenoemd schip, dat hij verzekerd had. ‘Sodat hem die avond en nagt een bedroefde, seer schadelijke en schandelijke nagt is geweest’. Maar de man was toch nog zoo onbeschaamd, dat hij den volgenden dag weer publiek in koffiehuizen en zelfs op de Beurs verscheen en ‘sig hiew’ alsof hij nergens van wist. Wellicht was dat nog de wijste partij kiezen. Er viel toch niets aan te veranderen. | |
[pagina 320]
| |
[24 November]De oude burgemeester, Mr. Gerrit Hooft, die op de Heerengracht, zuidzijde, bij de Vijzelstraat woonde, overleed op 24 November, op 83 jarigen leeftijd, ‘sijnde geweest een Heer, die om sijn vriendelijke en menslievende burgerlijke hoedanigheden seer bemint was, en laat dus een seer goede naam, konsiderabele schatten en vermogens naar’. Eenige maanden te voren, op 29 Juli, was zijn echtgenoote, Hester Hinlopen overleden. Tien jaar geleden hadden zij hun gouden bruiloft gevierd, waarover Bicker Raye ons niets verteld heeft, maar van welk feest in de Nederlandsche Jaarboeken van 1757 een beschrijving voorkomt.
Op 24 November was de Heer Barend Gerbrand Homoet, Commissaris van de Weeskamer, ‘een seer seldzaam en droevig ongeluk overgekoomen. Sijn Edl. van de Weeskamer komende, alwaar hij sijn affeere verrigt had, en van zijn Heeren confraters, also hij reets 73 jaar oud is, over sijn schoon schrift geadmireert was, syde hy: “mijn gesicht begint seer te verswakken”, en van het stathuys op den Vijgendam bij de Warmoesstraat koomende, werd hij op een moment steekenblind, sodat hij aldaar in een huys werd gelijt en met een slee naar sijn huys op de Keizersgracht moest gebragt worden’. De geleerde heeren, de dokter en de chirurgijn, die er bij gehaald werden, wisten met het geval ook geen raad en zetten hem maar Spaansche vliegen; tevens werd hij natuurlijk ook gelaten, ‘op hoope dat hij sijn gesigt onder Godts zeegen weeder mag krygen’, wat evenwel blijkbaar niet geschied is. Hij is in het volgende jaar overleden. | |
[11 December]Echt Novemberweer die laatste week van de maand. Zware storm, zoodat er meer dan 100 schepen op de kusten waren gebleven tot groote schade voor de assuradeurs. En ook in de maand December hield dat slechte weer aan. Dat was voor Bicker Raye bijzonder onaangenaam, want nu kwam er nagenoeg geen visch aan de markt en waren dus de emolumenten voor den afslager maar heel gering. Er werden wel reusachtige prijzen besteed. Op 11 December o.a. voor een ‘kabbeljau’ 22 gulden en voor vier ‘vette of doode zalme’ 64 gulden, maar er was ook niets anders. | |
[pagina 321]
| |
[9 December]Het overlijden, op 9 December, van Burgemeester Mr. Jonas Witsen, wordt ons zeer uitvoerig meegedeeld. Sijn Hoog Edel Groot Achtb. was steeds behandeld door doctor Hovius en den chirurgijn van der Duym. Zij hadden hun best gedaan den zieke te genezen, maar helaas zonder succes en toen waren ze allebei ‘op een bof’ bedankt en waren een paar andere geleerde heeren er bij gehaald, n.l. professor Snip, doctor Hanedoes en nog een Joden-chirurgijn Rodrigos en deze resolveerden het zoo zeer verzwakte lichaam een emmer vol water uit den buik te tappen. Dat gaf wel wat verlichting, maar kort daarop stierf de patient toch. Wij vernemen ook nog dat ‘dien heer burgemeester Jonas Witsen indertijd een zeer gau en sterk man was, groot liefhebber van jagen en vissen, beminnaar van alle goede konsten en wetenschappen, besat een schat van allerhande fraajigheeden, schilderijen en teekeningen en printen, konstige ivoorwerken, waarvan hij veel self gedraayt had; een meenigte fraaye geweeren, jagtinstrumenten als andere saaken. Sijnde ook geweest protektor van het Teeken Collegie naar 't leven en een man, die om sijn goede en vrindelijke hoedanigheeden van veelen seer betreurt wordt’. De burgemeester was getrouwd geweest met Alberta Maria Pels, waarbij hij een zoon (Jonas Witsen) had ‘geprocureert’. | |
[13 December]Een gestoorde bruiloft op 13 December. Een meesterknecht van een stokvischkooperij was met een dienstmeid getrouwd en het beloofde een vroolijke bruiloft te worden. Maar's avonds moest de jonge vrouw ziek naar bed gebracht worden en toen gingen de familie en vrienden maar naar huis en lieten de jonggehuwden alleen. De jonge man dacht nu bij zijn vrouw te bed te gaan, maar tot zijn groote schrik merkte hij, dat zij ‘den arbijt op den hals had’ en reeds van een kind verlost was. Geen wonder dat de jonge echtgenoot hevig ontsteld was ‘alsoo hij maar een week of zes kennis aan haar had gehad’. Hij haalde de buren erbij en toen kwam er waarempel nog een tweede kind. Dat was hem toch een beetje al te kras en den volgenden dag verzocht hij aan het gerecht het huwelijk nietig te verklaren en van zijn vrouw te mogen scheiden, wat hem ook voort werd toegestaan. Een paar dagen later | |
[pagina 322]
| |
werd de moeder met haar tweeling naar het gasthuis gebracht. De vader van de kinderen was, volgens de vrouw, een stuurman, die reeds dood was. | |
[23 December]Alweer een strenge winter. Het had op 23 en 24 December extra sterk gevroren, met een doordringende Oostelijke en Noord Oostelijke wind en het was ‘viement’ koud geweest. De liefhebbers van arren waren overal druk in de weer. Op 't Y, op den Buiten-Amstel en ook in de stad op de grachten. Omdat er dik sneeuw lag, konden ze ook op de straten hun hart ophalen. ‘En waarmede dit jaar besluyte’ eindigt onze dagboekschrijver ditmaal het jaar 1767. |
|