Het dagboek van Jacob Bicker Raye 1732-1772
(1939)–Jacob Bicker-Raye– Auteursrecht onbekend
[pagina 296]
| |
Hoofdstuk XXXII
| |
[pagina 297]
| |
van Vrijdag 10 Januari onder den Blaauwen Hemel op de noorder binnenplaats van het Stadhuis, gehouden en is door ‘seker Proponent, die agter den Heer Hooftofficier stond, woordelijk uyt sijn mond opgeschreven.’ Voor de curiositeit laten wij deze toespraak tot den ter dood veroordeelde hier volgen. ‘Jean Hubain, de reedenen, waarom ik U op dese plaatse doe verschijnen, sijn om u opentlijk aan te seggen, dat gij wegens begaane en beleedene misdaden de dood sterven sult; ik daage u ten dien ijnde tegens morgen ten negen uuren voor den Regtbank van de Edl. Achtbaaren Heeren Scheepenen (wiens adsistentie ik versoeke) om daar mijn capitaalen Eysch, en 't daar op volgende vonnis aan te hooren en dus kort daarna uw leeven op een opgerigt schavot te eyndigen. Bij sulke ontsaggelijke Plegtigheeden als deesen, is mijn gewoonte de ter dood verweesenen nog eene vermaaninge te doen, strekkende om hun aan te bevelen, dat sij de weynige ogenblikken van hun leven dog yverig besteeden ter behoudinge van hunnen onsterfelijken siele. Maar wat sal ik u vermaanen, ongelukkige Hubain, die reets door soo veele van onse Leeraren den Weg des Heyls is voorgehouden, dog die tot hier toe blijft volharden Godts Lasterlijk te spotten met Godt en Godtsdienst, ja selfs niet begeert, dat er Gebeeden voor U tot een ontfermendt Godt geschiede, die selfs middelen hebt int werk gestelt om u leeven te beneemen en dus, was 't mogelijk, allen gelegentheydt van Berou af te snyden. Ongelukkigen Hubain, ik spreeke U niet aan als Regter of Schuldteysscher, maar als een vriendelijken Raadgever; leg u dan needer voor Godts genaaden Throon, smeek den Almachtigen, dat Hij u verhardt Harte vermurwe door Sijn Oneyndig Alvermoogen, neem in Liefden aan den Eenigen Heyl Weg door Jesus Christus te weege gebragt, opdat gij morgen, wanneer gij u ogen opslaat in een ontsaggelijken Eewighijt, u niet moogt bevinden in een Plaatse, daar u worm nooijt sterven sal, waar gij in Eewighijt sult gepeynigt worden, daar gij dan maar te laat sult bedenken allen vriendelijke Raadgevingen en trouhartige vermaaningen, die u hier in de tijd gedaan sijn. Dog de wijl menschen Raadt hier niet kan baaten, so geeve ik u over aan Godts oneyndigen Barmhartighijdt. | |
[pagina 298]
| |
O! ontsaggelijken Rechter, siet dog met ontferminge neder op desen verstokten, en doedt wonderen als in de dagen van oudts, behoet dese arme ziele van 't verderf en laadt Uwe Genaaden over dese Ongelukkige zeegenpraalen’. Het slachtoffer trok er zich intusschen bitter weinig van aan en bleef tot het laatste toe in zijn onverschillige houding volharden. Mr. Isaac Sweers had weinig succes, want men vertelde, dat Hubain, toen ‘de fraaie aanspraak’ afgeloopen was, zou gezegd hebben: ‘komaan, laten we daar eens een snuyfje op nemen’. Toen hij den volgenden morgen op het schavot kwam, schijnt hem toch de moed in de schoenen gezonken te zijn. Wij lezen, dat hij een diepe buiging maakte voor de heeren, die hem tot de barbaarsche straf om geradbraakt te worden, veroordeeld hadden, en dat hij op het allerlaatste moment nog zou gezegd hebben ‘O, Almachtige Godt weest mijne arme ziele genadig’. | |
[3 Januari]Dit jaar bestond het Aalmoezeniers Weeshuis honderd jaar en het jubilee werd op den 3den Januari met zeer groote statie gevierd. ‘De Heeren Regenten en de mevrouwen Regentessen hebben een superbe maaltijd gegeven, en daar sijn op geweest, twee Heeren Regeerende Burgemeesteren, namentlijk de Edl. Groot Achtb. Heer Mr. E. de Vrij Temminck, met Mevrouw Sligher, Sijn Edl. zuster, en de Edl. Groot Achtb. Heer Mr. Jonas Witsen met Mevrouw deszelfs Huysvrouw, tegen welke heeren een fraaye aanspraak door een van de kinders werd gedaan, die door den Heer Witsen als President-Burgemeester werd beantwoord’. Al de kinderen werden ook ‘seer deftig getrakteert. 's Middags op soep, zeer goed, van ossen-, kalfs- en schapenvleesch gekookt, toen grauwe orretjes’ (erwten) met braadvet en gebraden ossevleesch toe; de grootsten met hun beiden, de wat kleineren met hun vieren, en de kleinsten met hun achten een flesch roode of witte wijn. 's Avonds koolsla met zure saus en het overgeschoten vleesch toe, de rest 's anderendaags en 's avonds rijstenbrij met braaf suiker en kaneel toe. Ook waren er voor rekening van de heeren Regenten en vrouwen Regentessen, fraaie medaljes geslagen, die zij aan de Heeren Burgemeesteren hebben present gedaan en die ook voor | |
[pagina 299]
| |
haar zelf en voor haar naaste vrienden waren bestemd. In 't zilver ter waarde van 6 à 7 gulden; ook enkele gouden van 80 gulden. | |
[21 Januari]Het overlijden van burgemeester Mr. Jan Baptiste Slicher op 21 Januari, wordt ons zonder meer medegedeeld. Van den oud-burgemeester Mr. Pieter van de Poll, die in 1748, in hetzelfde jaar, dat hij voor de eerste maal tot die waardigheid verkozen was, door Prins Willem IV werd geremoveerd, vernemen wij, dat hij na een zeer ellendig lang leger en ijselijke zware uitgestane pijnen van de podagra, gestorven is. Burgemeester van de Poll had op de Heerengracht gewoond, het achtste huis bezuiden de Leidschestraat. Nadat hij door den Prins was afgezet, was hij in 1751 Baljuw en Dijkgraaf van Amstelland geworden. Zijn tweede zoon Aegidias van de Poll, die in 1792 Burgemeester zou worden, moet nog al een vroolijk heer geweest zijn. Hij stond in de wandeling bekend als ‘Wilde Gied’. | |
[25 Januari]‘25 Jan. is eenen Heer Sagmans, die het somptijds wat in het hoofd scheelde en sigself onder de gehoorsaamhyt en directie van H.H. Burgemeesteren en Thesaurieren gesteld hat’, overleden. Deze hadden hem maar ‘voor alle sekuritydt’ in het Verbeterhuis geplaatst, met vrijheid van komen en gaan. Hij werd er best behandeld. Soms was hij ‘seer present’ en dan mocht hij met den vader uit rijden gaan. Uit dankbaarheid voor de keurige verzorging had hij bij zijn overlijden de stad universeel erfgenaam gemaakt van zijn geheele vermogen. Een buitenkansje van wel een half millioen. Geen wonder dat hij heel deftig met koetsen begraven werd en dat vele heeren van de Regeering er bij tegenwoordig waren. | |
[pagina 300]
| |
op 12 uur ingestort. Twee menschen waren te water geraakt, maar waren er zonder letsel, alleen hadden ze een extra koud bad gehad, weer uitgehaald. Corvershofje.
| |
[10 Februari]Dat substituut van den afslager van de Groote Vischmarkt geen slecht baantje was, blijkt wel daaruit, dat Hendrik Verschuur, Raye's assistent, zijn kinderen een uitstekende opvoeding kon geven. Een van zijn jongens, de veertienjarige Cornelis, die op 10 Februari overleden was (B.R. noemt den knaap de Heer Cornelis van Male Verschuur) sprak goed Fransch, schreef zeer fraai, cijferde mede zeer goed en speelde nog heel wel op de viool ook.
De oude Marike, de huisvrouw van Dominicus, de gewezen schoonmaakster van de oude mevrouw Raye, was, toen ze te oud en stram was om te werken, met haar man in het Corvershofje geplaatst. Ze hadden het daar uitstekend, maar toen Marike overleden was, mocht haar echtgenoot er niet blijven en werd naar 't Besjeshuis gezonden, om daar zijn dagen te eindigen. | |
[20 Februari]Het overlijden van den heer Pieter van Poot wordt ons op 20 Februari uitvoerig bericht. De oude heer was 76 jaar geworden en moet een zeer goed, vriendelijk en zeer eerlijk man zijn geweest. Eenige jaren geleden had hij een soort van kanker in zijn onderlip gekregen, dat zeer ijselijk was om aan te zien, een knobbel zoo groot als een stuiter, maar dan had hij nog iets heel ongemeens en dat zal wel de reden zijn van het uitvoerige | |
[pagina 301]
| |
bericht van overlijden. Pieter van Poot had n.l. geen reuk ‘sodat hij van 't aangenaamste soo min verkwikking als van het alderstinkenste hinder had, zijnde zonder die sin geboren’. | |
[8 Maart]Op 8 Maart was er in de stad, en in alle steden en plaatsen van Holland groote vreugde bedreven, bij gelegenheid van de heugelijke verjaring en installatie als Erfstadhouder, kapitein-generaal en admiraal over de Geunieerde Provinciën, van Prins Willem V, die 18 jaar was geworden. De feesten werden door prachtig weer begunstigd; ‘voor het Stadthuys werden piktonnen gebrandt; de tooren was met meer als 300 lantaarns verligt en een ieder briljeerde om 't seerste, sijnde dit alles seer ordentelijk en zonder het minste ongeluk afgeloopen’. | |
[15 April]Op den Dam op den Oosthoek van de Kromelleboogsteeg was het vermaarde koffiehuis ‘de Gouden Leeuw’. Het was een goede zaak en Hendrik van Eyk had er met het ‘koffieschenken’ een konsiderabele stuiver geld gewonnen. Ook was hij de grootste collecteur van de Staatenloterij, wat eveneens heel wat opleverde, zoodat hij bij zijn overlijden op 15 April, na een landurige indispositie van groote gaten en ongemakken aan de beenen, waarbij zware koortsen kwamen, groote schatten naliet. Deze kastelein en collecteur was altijd ‘een vrindelijk en obligant man geweest, die zeer veel goet aan arme menschen deed en een zeer goeden naam nalaat’. Zijn oudste zoon kontinueerde de collecte, maar zou, naar men vertelde, van plan zijn het koffieschenken te ‘quitteeren’. | |
[pagina 302]
| |
[19 April]Agnes Josina van Loon, een zuster van Bicker Raye's zwager Pieter van Loon, stierf op 19 April. Zij was de echtgenoote van Willem Slicher, die op de Heerengracht in een dubbel huis, in de bocht, woonde. Mevrouw Slicher, die kinderloos overleed, was zeer bemind geweest. Zij was een ‘seer deugdsame, vriendelijke en bij uytstek goedaardige vrouw, iverig, sindelijk, oplettend en seer geschikt in haar huishouding. Zeer vredelievend en altijd berytwillig om zoo mogelijk partijdige menschen te bevredigen, en, om kort te gaan, een vrouw, die meriteerde hooggeacht en geëstimeert te worden van alle menschen, die de eer hadden Haar Edl. te kennen en waaraan een ieder, maar wel principaal haar WelEdl. Heer man, konsiderabel veel verliesen sal’. | |
[25 April]Aan een ‘seer heete of bluskoorts’ was op 25 April eerst de dochter, den volgenden dag de moeder en den 27sten de vader overleden, zoodat er drie lijken tegelijk boven aarde stonden en het in huis zoo benauwd was, dat geen mensch het daar langer dan een kwartier kon uithouden. De man was ‘opsiender’ van de pakhuizen van de familie Raye geweest. Een zeer eerlijk maar zeer armelijk man, die zeven kinderen groot gebracht had. | |
[2 Mei]Mr. Jan de Bas, ze secretaris van de Weeskamer, was indertijd getrouwd met een juffrouw van Vlooswijk. Het huwelijk had, zooals we reeds vroeger vernomen hebben, nog al wat moeilijkheden gehad, en Jan de Bas was zelfs met zijn bruid ‘deurgeloope’, teneinde haar moeder te dwingen haar toestemming te geven. Het huwelijk was echter zeer ongelukkig. Tenslotte werd de toestand onhoudbaar en op 2 Mei schrijft Bicker Raye, dat ‘mevrouw van Vlooswijk, huisvrouwe van den Heer Mr. Jan de Bas, Tweede secretaris van de Weeskamer en Commissaris van 't Comptoir der Nachtwerkers, door den onderschout Burgers, met een mooi praatje, uit haar huis is gelokt, in een koets gezet, en naar het Verbeterhuis getransporteerd, om haar kwaat gedrag, soo van ongehoorde verkwisting, dronk en mishandeling etc. etc. aan haar man begaan’. De onlangs overleden mevrouw Slicher-van Loon had ook den | |
[pagina 303]
| |
zwager van haar broer niet vergeten. Op 7 Mei kreeg Jacob van haar weduwnaar, den WelEdlgeb. Heer Commissaris Willem Slicher, de aangename tijding, dat zijn waarde huisvrouw en hijzelf ieder 1500 gulden, ‘tot een legaat en vriendelijke gedagtenis van de overledene’, hadden gekregen. Anna Josina van Loon had bijna een half millioen nagelaten. Ze kon dus heel wat van die legaatjes uitdeelen. | |
[7 Mei]‘7 Mey is de veerman van Campen, herwaarts komende, op 4 deser in de Zuyderzee agter het ijlandt EnsGa naar voetnoot1) door een swaare oorkaan, daar een hoos met swaar onweder bij was, omgeslaagen, en van 23 mense sijnder 8 à 9 verongelukt, waaronder de Weledelagtb. Heer Mr. Harmen Jan Roelinck, Burgemeester van Campen, sijnde allen, die onder in 't schip waaren, verongelukt’.
Haar naam was Bregtje en ze was ‘een flink, schoon, kloek welgemaakt vrouwmens’ van een jaar of twintig. Ze had bij de familie Raye als schoonmaakster gewerkt, maar sedert eenigen tijd maakte men niet meer van haar diensten gebruik. En nu op den 9den Mei was ze 's morgens om half zeven aan de deur gekomen om meneer en mevrouw te spreken. Die waren nog niet op en de meiden, waarvan de een met de stoep en de ander in de zijkamer bezig waren, hadden haar gezegd maar eens terug te komen. Bregtje had echter andere bedoelingen. Toen zij zag, dat de meiden niet op haar letten, was zij het huis ingeslopen naar de keuken. Een van de meiden zag haar de keukentrap weer opkomen en vroeg haar wat ze in huis deed. ‘Se had naar het huysje gezocht, daar ze eens op moest gaan, en sou wel over een paar uur terug komen’. Maar Bregtje kwam niet terug en Bicker Raye's huisvrouw merkte al spoedig, dat er uit de keukenkast zes zilveren vorken verdwenen waren. Later zou uitkomen, dat de dievegge die reeds om zeven uur bij een zilversmid in de Hoogstraat voor 30 gulden verkocht had. Er was geen twijfel mogelijk; ‘aparaat’ had de schoonmaakster het gedaan. Door tusschenkomst van de besteedster, die indertijd Bregtje bezorgd had, werd ze opgezocht en ze had nog de assurantie met de besteedster bij Bicker Raye aan huis te komen. Dat was op 12 Mei. Met veel moeite kreeg men haar eindelijk tot een bekentenis | |
[pagina 304]
| |
en de schout Westerveld, die inmiddels gehaald was, bracht haar met een diender in een sleetje, zachtjes en zonder opschudding, naar de Boeyen. Twee dagen later werd Bicker Raye met de twee meiden voor den Heer Hoofdofficier ontboden. Bregtje werd verhoord en bekende alles. Het geld had ze verteerd. Daar had ze zich drie nieuwe jakken en twee rokken voor aangeschaft. Ze werd gevonnisd om bij de eerste justitie op 't schavot te worden gegeeseld en voor twaalf jaar uit de stad gebannen te worden en Bicker Raye kon zijn vorken terugkrijgen, mits hij de dertig gulden aan den zilversmid restitueerde. Wat hij dan ook maar deed.
Een heele bende ‘moffen’ had het platteland afgeplunderd, veel hostiliteiten gepleegd en ook menschen mishandeld. Te Loendersloot hadden ze o.a. een herberg uitgeplunderd. Een twintigtal waren er naar Utrecht gebracht en een zestal waren te Amsterdam in de Boeyen gezet, maar zeer velen waren gevlucht door sloten en moerassen en waren zoo ‘hol over bol’ naar hun land gegaan.
Voor dronken menschen was de justitie soms niet al te hard. Een overigens gunstig bekend staande kerel had in een vlaag van dronkenschap een paar menschen leelijk met zijn mes toegetakeld. Toen ze hem naar de Boeyen brachten, was hij als een dood mensch. Ze goten hem emmers water over't lijf om hem bij te doen komen, welk water hij als een hond inzwolg, door de hitte waardoor zijn lichaam als verbrand was. Toen hij weer ontnuchterd was, herinnerde hij zich niets meer en had veel berouw. Hij was ‘door die slegte en overgegeven ligtmis Jan Groen (zie pag. 282), die sijn goede vader so veel verdriet heeft aangedaan, tot uytspattingen overgehaalt. Hij wiert onder hanttastingGa naar voetnoot1) ontslagen, also men door alle mense, die de borst kende, niet anders als goede getuygenis van hem hoorden’. | |
[pagina 305]
| |
onder de wint stonde, als een lopent vuur in de brant. Veel menschen hadden haar prinsipaalste goederen in de kerk geborgen, denkende dat die geen gevaar hat, omdat die op een groot plijn met veel rijjen boomen omset was, dog door de menigvuldige brantstoffen, die als haagel door de swaare wint wierde weggevoert, raakte de boomen en vervolgens 't dak en de kerk ook in den brant en aldaar geen waater als in putten sijnde, is deselve niet geblust kunne worde vóór dat alles verbrant is; daar waaren veel fabriken van lakens, bombasijne en streepte goederen van wol, katoen, gaaren, etc., dat alles voor een groot gedeelte verbrant en meer als een miljoen guldens schaade daaraan is. Drie à vier mense sijn om 't leeven gekomen en veele gekwetst, veele mensen sijn daardoor gerenueert en moeten sig genoegsaam onder den blooten hemel behelpen; veele liefdadige menschen van de omliggende plaatsen, Schravelant, Naarden, Muyden, Weesep en wel prinsipaal mevr. de Weduwe Bicker van Schravelant sent daagelijks karren en wagens met broodt, kaas, vlees en bier an die ongelukkige toe’.
Burgemeester Mr. Gerard Aarnout Hasselaer, die na de gebeurtenissen van 1748 burgemeester was geworden en nog herhaalde malen die waardigheid had bekleed, was op 12 Juli op zijn hofstede Bosbeek, onder Heemstede, op 68 jarigen leeftijd, overleden. ‘Sijn Hoog Edl. Groot Achtb. was een zeer resoluet, genereus, nobel en weldadig Heer, deed veel goed aan seer veele mensen en was mildadig omtrent den armen, sodat hij van velen betreurt worden sal. Was ook een groot voorstander van kunsten en wetenschappen, waarvan hij goede kennis had, alsmeede een zeer groot liefhebber van zeylen, dat hij mede wel verstont’, zegt onze dagboekschrijver. Ga naar voetnoot1) | |
[15 Juli]Mevrouw Graafland, de echtgenoote van den pensionaris Mr. Ernst Graafland, overleed op 15 Juli. Op 21 Juli schreef Bicker Raye in zijn dagboek, ‘is vrouwe Wilhelmina Graaflandt-Troyen, subiet overleden. Haar Edl. was bij Mevrouwe de weduwe van den Heer Burgemeester Hasselaer 's avons gegaan, om Haar Edl. wat geselschap te houden, kreeg daar een overval, dat zij niet naar huys getransporteert kon worden en stierf aldaar's morgens om vier uure’. | |
[pagina 306]
| |
Een dienstmeid, die op denzelfden dag nog de tafel bediend had bij ‘Mijn glas loopt ras’ op de Keizersgracht, moest 's nachts in de kraam, had haar kind den hals afgesneden, het lijkje in de turfkist gesmeten en was 's morgens ‘uytgeloopen’. | |
[14 September]In ‘diep diskoers’ was een vrijend paartje, dat op trouwen stond, op 14 September in den Achterburgwal te water geraakt. De man werd er nog uitgehaald, maar de bruid verdronk.
Een slimme jood, die acht wisselbrieven in zijn bezit had, die bij de Heeren Hope voor 200 gulden ieder ‘geaccepteert’ waren, had deze ‘seer in het capitaal op een valse manier verhoogt en er 5200 van gemaakt en deselve vernegosieert en was met het geld opgeduwt’. | |
[29 Oktober]De makelaar in wijnen, Paling, kon verschrikkelijk veel eten en drinken, maar ditmaal schijnt de wijn hem toch de baas te zijn geweest, want toen hij op 29 October bij zijn collega van Ophorst ten eten was geweest en om half drie in den morgen naar huis wilde gaan, liep hij bij de Keizersgracht in de Leidschegracht en verdronk. ‘Sijnde geweest een man, die een konsiderabele hoeveelheid spijs en drank kost verslinden, kunnende wel soveel eten en drinken als ses andere menschen. Een stuk gebraden ossenvlees van seven à acht pond kost hij met smaak opeten; een schapebout was hem geen werk; dartig IJbokkings in de pan gebakken, met een groote schotel appelpent was maar als een peulschil; als hij redelijk wel gegeten had, kon hij nog met smaak drie groote kuykens oppeuselen. Met drinken ging het desgelijks; ses flessen roode wijn deden hem geen hinder en men kon niet aan hem zien, dat hij iets gedronken had. Dog hij maakte dagelijks daar geen gebruyk van, maar niemant kost tegen hem aan.’ | |
[pagina 307]
| |
[31 Oktober]Mr. Pieter van Loon, de neef van Bicker Raye, die in 1761 Schepen geworden was, had op 31 October een hoogst onaangenaam avontuur, dat gelukkig nog goed afliep. Hij was met de Breukelsche schuit op weg naar de stad en stapte even buiten Abkoude uit de roef om te gaan ‘wateren’. Toen hij weer naar de roef wilde gaan, kwam zijn hoofd met de lijn in aanraking. De Edl. Achtb. verloor zijn balans en tuimelde in het water. Hij had het geluk en de presentie van geest een touw te grijpen, maar dit touw gaf in den beginne mee, zoo dat hij toch kopje onder ging. Hij hield echter stevig vast aan de lijn, ‘daar al groote kragt toe verijst wier, also de schuyt in sijn volle vaart was, daar hij sig doe sleepende door 't water als als an op palmde’, en wist zich met behulp van de anderen weer aan boord te werken.
Een zekere monsieur Lamarke, een schoolmeesterszoon, had valsche ‘axsingnaties’ gemaakt. Hij was echter niet zoo handig als die man, die in de vorige maand de firma Hope voor ettelijke duizenden had opgelicht en met het geld was ‘opgeduwt’. Monsieur Lamarke werd ‘geattrapeert’ en in de Boeyen gezet. Mr. Isaak Sweers, de vrome hoofdschout, was in zijn ‘ijs’ al bijzonder streng. Onder de galg staan, geeselen, rechterduim afhakken en tien jaar Rasphuis. Dat vonden de Schepenen toch wel een beetje erg en ze condemneerden den boosdoener tot tien jaar, zonder meer. ‘Daar hy wonder wel afkomt’, vond Bicker Raye. | |
[3 November]‘Eenige dagen geleden’, wordt op 3 November vermeld, ‘is op de plaats Annenhof bij Maarsen, die vroeger aan Raye had behoord, na eenige dagen siekte en eylighijt in 't hooft, dat hij puur als kranksinnig was en van vijf à zes mensen bewaart moest worden, overleeden de WelEdl. Achtb. Heer Mr. Jan Boudaan, Bewindhebber van de Oost Indische Compagnie alhier. Sijn WelEdl. Achtb. was getrouwt met de eenige dogter van den laast overleeden Groot Achtbaren Heer Burgemeester van Maarseveen (Mr. Jan Huydecoper), die hy met twee lieve kinders nalaat, sijnde maar even in de dartig jaren oud, en een heer, die wegens syn goedaardige goede hoedanigheeden zeer bemint was en een seer goede naam nalaat’. | |
[pagina 308]
| |
[14 November]14 Nov. ‘Over eenigen tijd is alhier een karel geaperiendeert, dat een Italiaan van geboorte is, genaampt Goubio, dewelke in vroeger tijd Proffessoor te Gottingen geweest was, sijnde vandaar aparent om sijn deugt niet vandaan gegaan; ook heeft hij in laater tijt in den Haag so veel als preseptor over de pagies van Z.D.H. den Heere Prinse van Oranje geweest, dog meede om sijn quade onderweysing daar van daan gejaagt en nu alhier overtuygt geworden dat hij seer Godstslasterlyke boeken geschreven hat, is hij gecondemneert geworden om voor dartig jaaren in het Rasphuys, op de secreete plaats, gevangen te moeten sitten’. Dit was hetgeen het publiek van de schandelijke rechtzaak tegen Vinzenzio Gaudio te weeten kwam. In werkelijkheid was de toedracht geheel anders geweest. Gaudio had in het onder zijn redactie staande Journal des Savants een stukje over de vervolgingen tegen Rousseau geschreven, waaraan de Waalsche predikanten aanstoot namen. Voor de Schepenbank gebracht, wraakte hij den Hoofdschout Sweers als rechter, daar deze hem, tevergeefs, had trachten te bewegen tot anti-Orangistisch geschrijf in zijn tijdschrift. Toen hij hiervoor geen bewijzen kon of wilde bijbrengen, wierd hij wegens laster tegen den Hoofdschout, en niet om de bovengenoemde reden, tot de vreeselijke straf veroordeeld, die hem onschadelijk moest maken. Hij is eerst in 1796 krankzinnig in het Verbeterhuis gestorven.Ga naar voetnoot1)
Na afloop van de kermis was er een circus in de stad gekomen. Het was de eerste maal, dat de Amsterdammers zoo iets zagen en ze keken zich dan ook de oogen uit. Bicker Raye geeft een uitvoerige enthousiaste beschrijving van de ‘ongelooflyke’ dingen, die de Engelsche pikeur Jacob Baates deed en onze verslaggever heeft wel twee bladzijden noodig, om ons al die evolutiën te paard in de puntjes uit te leggen. De vertoonplaats was op het Drilveld bij de Ossenmarkt, waar een groote cirkel was afgeschoten, waarachter een houten bank. Hier zaten de betere lui voor een daalder per persoon. De ingang voor deze eerste rang was aan de Ossenmarkt. Achter hen waren de staanplaatsen voor twaalf stuivers met een afzonderlijken ingang aan de Reguliersgracht. | |
[pagina 309]
| |
Na ons verslag van de vertooning gedaan te hebben, schrijft hij: ‘de Heer Baates heeft deze exercitie twaalf à veertien maal, met konsent van de Hoog Edl. Gr. Achtb. Heeren Burgemeesteren deser stede en onder een onbegrypelyke toevloed van alle soorten menschen verricht, zoowel Heeren van de Regeering met haar dames als de verdere eerste lieden met haar dames, als duysenden andere fatsoenlyke lieden en gemeene menschen, zoo mans als vrouwen’. | |
[9 December]Op 9 December was even buiten de Haarlemmer Poort aan den Hoogendijk, bij de Steenen Beer, een gruwelijke vondst gedaan. Eenvrouwenlichaam was uit het water opgevischt, waarvan hoofd en armen afgesneden waren. Later werden deze ook gevonden en alles naar 't gasthuis gebracht. Hier bleek dat drie à vier ribben gebroken waren en het lichaam verder inwendig zwaar gekneusd was, waarom ‘gesustineert’ werd, dat het slachtoffer doodgetrapt was. Men meende eerst dat het een vrouw was, die met nieuwstijdingen en gedichten of liedjes liep, maar op 12 December krijgen wij bericht, dat het de vrouw van den Heer Nathaniel Donker, een advocaat uit den Haag, was. Dit heerschap was eenige maanden geleden hier gekomen en had gepasseerden zomer met een vrouw, genaamd mooie Doortje, in de | |
[pagina 310]
| |
Plantage huis gehouden. Sedert November was hij naar een huis op 't Water, bij de Oudebrug, verhuisd, dat hij tot Mei 1767 had gehuurd. Zijn wettige vrouw was aldaar ‘aparent’ bij hen gekomen en ‘presumtivelijk’ vermoord. Op den 8sten was er een kruier gehaald om een groote sluitmand buiten de Haarlemmerpoort te brengen en daar een rijtuig af te wachten, want meneer zou naar Bergen op Zoom vertrekken. Ook meneer zelf verscheen, maar het rijtuig kwam maar niet en daarover had Donker zich heel boos geveinsd. Ten slotte had hij tegen den kruier gezegd: ‘zet de mand maar neer, hier is geld’, en de kruier was naar huis gegaan. In het Gasthuis was echter het lijk ‘van duysenden beschout en door eenigen herkent’ en de kruier vernemende, dat het de vrouw van den advocaat was, had ‘suspitie’ gekregen en had aan den Heer Hoofdofficier alles verteld. Daarop waren Donker en Doortje ontboden, maar onder handtastingGa naar voetnoot1) ontslagen. Toen ze later weer ontboden waren, waren ze wel zoo wijs niet te komen. Donker werd echter in een koets aan de Beerebijt gearresteerd. Hij wilde juist met de Goudsche schuit vertrekken. De vrouw was nog niet ‘geaperehendeert’, maar zeer bekend zijnde, ‘sal sij wel in de kaars vliegen’. | |
[24 December]Bij het overlijden van Mr. Cornelis Backer Jansz., een neef van Bicker Raye, schrijft deze: ‘24 December is de WelEdl. Gestrenge Heer Mr. Cornelis Backer Jansz., Sikretaris van 't Edl. Mogende Collegie ter Admiralitijt alhier, in den ouderdom van 74 jaren na een seer langdurige siekte en droevig ongemak van memorie en weesentlooshijt overleden. Sijn WelEdl. Gestr. laat konsiderabele schatten naar’. |
|