Het dagboek van Jacob Bicker Raye 1732-1772
(1939)–Jacob Bicker-Raye– Auteursrecht onbekend
[pagina 340]
| |
Hoofdstuk XXXVI
| |
[1 April]Onder de talrijke overlijdensberichten is op 1 April dat van Mr. Johannes Ploos van Amstel, directeur van de societeit van Suriname, die op 70 jarigen leeftijd stierf, ‘zijnde geweest een zeer politiek Regtsgeleerde, die vele quaade zaken goet wist te maken, waarom hem de publieke Plijtbaaly ontzegt was, maar hij had zoo veel te doen met konsultatiën aan zijn huis te geven, dat hij considerabel veel gelt 's jaars won.’ | |
[pagina 341]
| |
[26 Mei]Van zijn vriend Frederik Schoonweer, een praktiseerende boekhouder, vol praktijk, die op 26 Mei overleed, zegt Bicker Raye, ‘dat hij een sterk man was, een bij uitstek seer graag eeter, die ook zijn glaasie wel lustte, zoodat als hij in de Doelen, waar hij bij ons in het collegie was, bij de maaltijd een seer groote kwantitijt spijs en drank kost verslinden’. | |
[7 Juni]‘Op 7 Juny (1770) is de Heer Jacob Schues, extera groot en konsiderabel rijk man, in den ouderdom van twe ent negentig jaaren overleeden. Sijn Ed. hat een dochter gehat, die met den H.E.Gr.Achtb. Heer Henderik Hooft, Burgemeester deser stadt, is getrout geweest, welke daame overleeden sijnde, weder een dogter heeft nagelaten, dewelke getrout is met den Heer Kliffort, welke daame al het magtig kapitaal van dien ouden heere, Haar Weled. Grootvader, erft’. Jacob Schues, Engelschman van geboorte, was klein begonnen; Elias deelt een brief, uit 1746, mee van iemand, die hem lang geleden gekend had; ‘over (vóór) een jaar of 25 was hy so een klijn koopmannetje en het was er wel so slegt in sijn huys gestelt, dat een blint paart daar geen schaden in soude gedaan hebben, sodat de man een considerabele stuyver gelt in die korte jaaren moet gewonnen hebbenGa naar voetnoot1)’. | |
[14 Juni]In verband met de ongesteldheid van Jacob kon de familie dit jaar eerst op 14 Juni naar Maarsen op Geesbergen gaan. Onze dagboekschrijver is er nog zoo naar aan toe, dat hij zich en in uit de schuit heeft moeten laten dragen.
De heer Heuning, ‘onderrigter in veel taalen’, had, bezweet zijnde, te schielijk gedronken, had een overval gekregen en was gestorven. Hij had bij zijn vrouw, drie à vier en twintig kinderen gehad. Slechts twee waren er van die paar dozijn overgebleven.
Het gaat met onzen dagboekschrijver nog lang niet naar wensch: ‘Tot heeden toe ben ik sedert de maandt Maart nog buyten staat om te kunnen staan of gaan, niettegenstaande den seer ervaren en gerenommeerden curiergijn Leonnart van Loenen, wonende te | |
[pagina 342]
| |
[3 September]Uytregt, alle vlijt en moeyte aanwend om mijn beenen met stooven en smeeren weder aan den gang te brengen, dat tot nog toe wynig effect doet’, teekent hij op 3 September aan. | |
[4 September]4 Sept. ‘Mijn huysvrouw is door den Hooggel. en seer gerenommeerde Doctoor Scholts, woonende te Uytregt, voor haar langdurige indispositie van zenuwsiekte en by aanhoudenthyt konsiderabel sweeten, dat haar so horribel verswakte, dat sy sulks niet lang meer kost uythouden, geordonneert om alle morgens op haar naakte lighaam, een of twee emmeren kout waater, so uyt de Vegt geschept, te laaten gieten, hetgeen haar Edl. nu reets drie weeken gedaan heeft, en omdat sulks haar wel bekompt, geresolveert is, so lange als wy nog hier buyten sijn, te kontinueeren’. Die doctor, die nu eens niet uitsluitend met aderlaten en klisteer werkte, zooals het meerendeel van zijn collega's, had wel succes met zijn koudwatermethode. Ze hadden een goed exempel aan een oude juffrouw, die al jaren zeer lam was en alleen met behulp van twee menschen, en dan nog op krukken, gaan kon. Professor Woertman had haar toen geordonneerd ‘alle morgens een half kwartier in een trog of bak, in koud water, nakent, te gaan liggen en is daar reets so van herstelt, dat sij so vigilant gaat en onvermoeyt wandelt, alsof sij een koore danseresse was’. | |
[13 September]Het ‘wegbrengen’ van schepen kende men toen ook reeds. Op 13 September wordt genoteerd: ‘om deze tijd is een jood in de Boeyen geset, die valse assurantie op een schip had laaten doen, en souw dit schip in zee a dessijn door den schipper, die daar ook van wist, gesonken zijn, de schipper is mede geaperendeert en sit in de Boeyen’. | |
[28 September]Op den 28sten September overleed de Heer Cornelis Prins, die vroeger een voornaam stalhouder op den Singel over de Munt was geweest en ook een groot paardenkooper. Hij was op ruim tachtigjarigen leeftijd te Abkoude overleden, ‘sijnde geweest een extra ordinair sterk mannetje, die seer veel gezelschappen, daar braaf gedronken werd, tot zijn dood heeft bygewoond, en was de vrouwelyke sexse altoos mede seer toegedaan geweest’. | |
[pagina 343]
| |
[1 Oktober]Eenige dagen later alweer een drankliefhebber, die het tijdelijke met het eeuwige verwisselt. Op 1 October is monsieur Wessel Steenhof, oester-, haring- en zoutevischverkooper op het hoekje van de Vischpoort op den Vijgendam overleden; hij was lange jaren zeer zwaar aan den drank ‘janneever’ geweest en kon met geen borreltje daags toe, zijnde 3 à 4 maal op een dag dronken en nuchteren, zoodat het onbegrijpelijk was, dat hij het nog zoo lang had kunnen uithouden. Hij liet een brave vigelante vrouw na, die door de wandeling ‘Scheele Lijsje’ genoemd werd, en heelemaal niet rouwig is om haar mans dood, ‘also hij haar lang verveel hat.’ | |
[31 Oktober]Mr. Jan de Bas, die zoo ongelukkig getrouwd was en wiens vrouw eenige jaren geleden in het Verbeterhuis was geplaatst, stierf op 31 October. ‘d.d. 31 Oct. is de WelEdl. Gestr. Heer Mr. Jan de Bas, tweede sikretaris op de Weeskamer en Commissaris van de Nagtwerkers, in den ouderdom van 52 jaren, op deszelfs buitenplaats tot Baambrugge, genaamd Bassenhof, zeer ellendig overleeden, hebbende sich uit disperatie, omdat hij zoo slegt met zijn finantiën stond en dagelijks van sijn crediteuren om gelt werd lastig gevallen, van tijd tot tijd doodgesopen, 's morgens in fijne liceur en 's middags en 's nagts in de roode wijn, waardoor hij sig soo lang smoordronken hiew, tot hij so ongelukkig is gestorven en te Abkou maar stil in de kerk is bijgeset. Hij was getroud met de outste juffrouw van Vlooswijk, waarbij hij een zoon en een dochter nalaat en welke vrouw in allen deele nog slegter als haar man was, is.’ | |
[pagina 344]
| |
[9 November]Van een zekeren meneer Heymans, die op 9 November overleed, wordt gezegd dat hij een aldereerste solliciteur voor de assurantiekamer van zeezaken was. Hij moet een zeer verstandig man zijn geweest, verstond alle religiën en sprak vele talen, was verder een groot liefhebber van kunsten en wetenschappen en een zeer kundig liefhebber van visschen. Hij was bij alle menschen zeer gezien en niemand zou gezegd hebben ‘aan zijn weesen, houding en spraak’ dat het een Jood was.
Eenigen tijd geleden was er in de Hoogduitsche Synagoge ingebroken en waren er eenige voorwerpen van waarde gestolen: ‘de kas, daar de boeken Mosis in geslooten waren, is opengebrooken en sijn gestoolen drie paar silveren klokken van de boeken Mosis, een silver vergult hantie met een diamantie op de voorste vinger, twee silveren dito met hebreeuse letters daarin gegraveert, etc., sijnde een premie van f 300 gestelt, die de daders weet te krijgen en die het geheel of een deel ontdekt, dat het weder teregt komt, een darde van de waarde.’ Het grootste deel was echter weer teregtgekomen en aan de Parnassijns teruggegeven, die den dief, omdat deze een jood was, hadden laten loopen en hem zelfs reisgeld hadden gegeven om te ontvluchten. ‘Mijnheer de Hooft officier, daarmeede niet tevreeden sijnde, ijst den dief terug en en by mankement van dien een som van vijftig duysent guldens’. Hoe de zaak afgeloopen is, blijkt niet.
De Heer Brouwer, penningmeester van de Kleyne Zeevismarkt, had een mijd bij zich wonen, waar hij vrij familiaar mee leefde, welke mydt stont te trouwen met een diamantslijper, die reets een kamer gehuurt hat, waar de mydt reeds op was. Die vrijer apparent iets daarvan in den neus hebbende, sey tegen de bruijt, also sy al ten aanteekenen geweest waren, ik kan van dese avond niet bij U koomen, also ik het zeer druk heb met werken, hetgeen de bruyt aparent mijn Heer sekerlijk zal hebben verwittigt, die dan ook niet naliet sig dien avont bij haar op die kamer te laate vinden, waarop de bruigom sig, toen hij dagt dat het tijd was, daarna toe begaf, dog aankloppende, wier er niet opengedaan. De bruygom, onverduldig wordende, trapte nu de kamerdeur oopen en vloog als | |
[pagina 345]
| |
een verwoet mens, met 't mes in de hand, op de kamer, kwetste meneer over de hant, en dwong hem alles te bekennen. Geen wonder dat meneer nog al met de zaak verlegen was en den bruigom duizend gulden beloofde, indien hij de zaak stil wilde houden en toch nog met die meid wilde trouwen. De ander had daar aanvankelijk wel ooren naar, en eindelijk, om twee uur 's nachts, had meneer eerst de ockasie naar zijn huis te kunnen gaan, omdat toen eindelijk al het volk, dat voor de deur had gestaan, een beetje was afgetrokken. Maar den anderen dag kwam de bruigom toch tot andere gedachten, haalde zijn consent weer van 't stadhuis en joeg zijn gewezen bruid van zijn kamer. | |
[15 December]Op 15 Dec. wordt medegedeeld: ‘de ongelukkige diaakenskinderen, die op 19 Nov. vergeeven waaren, sijn meest alle in de aldernaarste omstandighijt en sijn veele door de ondragelijke pynen kranksinnig geworden, so dat se met geen vier mense te houden sijn; der worden in alle de kerken publieke gebeden voor gedaan. De binnenvader en moeder, schoon sy van diegeene, die het eeten opdeede, gewaarschout wieren, dat het der so groen uytsag, waarop hy gesijt sou hebben; ja, ja, se sullen het daarom wel eeten, sijn uyt het Diaaken Huys geset en weggejaagt’. |
|