Het dagboek van Jacob Bicker Raye 1732-1772
(1939)–Jacob Bicker-Raye– Auteursrecht onbekend
[pagina 281]
| |
Hoofdstuk XXX
| |
[pagina 282]
| |
de huisvrouw van den juwelier Groen. Met zijn moeder had dat lieve zoontje zijn ouden vader altijd mishandeld en geplaagd en dat ging zelfs zoover, dat hij hem met den dood bedreigd had. In plaats van vader te zeggen, noemde hij hem ouden hond, schurk enz. en dat alles moest de oude heer maar geduldig verdragen. Hij kon tegen moeder en zoon niet op. De jongen ‘leefde als een goddeloose, brutaale en malle ligtmis, deet allerlei buytensporigheden en geltverkwistinge’. Rekeningen van wel vijftien of zestien honderd gulden per jaar, alleen aan kostelijke kleeren, kwamen bij zijn vader thuis en die betaalde maar. De jongen ging als een dolle over den dood van zijn moeder te keer, die door ‘haar qualijk gefondeerde liefde, die jongen sijn bederf was geweest. Hoe het nu int vervolg met die onbesonnene jongeling sal afloopen, moet de tijd leeren.’
Een verschrikkelijke moord uit broodnijd, door een wever op twee van zijn collega's. De man was ‘met sware nijt bezet’ tegen de anderen, die meer werk hadden dan hij. Op een kamer in de Bloemstraat bij de Rozengracht ging hij met ze afrekenen. Den een werd de keel ‘glad’ afgesneden; de andere, een blinde, werd doodelijk gekwetst. Maar op het gekerm en het moordgeroep van dezen laatste schoot een buurman te hulp en nu vond de moordenaar het maar geraden de beenen te nemen en resolveerde uit het venster te springen. Wonder boven wonder kwam hij heelhuids beneden; een groote vlierboom had zijn val gebroken. Hij zette het op een loopen, maar in 't nauw gedreven, sprong hij van de brug in het ijskoude water van de Rozengracht. Telkens dook hij onder en zijn vervolgers konden hem niet te pakken krijgen, maar het duurde zoo lang, dat hij het eindelijk bestierf en men zijn lijk ophaalde. Tegelijk met de twee slachtoffers, werd het lijk naar 't gasthuis gebracht en vier dagen later onderging dit stoffelijk overschot de straf, die een moordenaar toekwam. Het werd buiten (op de Volewijk aan den overkant van 't IJ) bij de beenen aan de galg opgehangen met het mes, waarmee de moord gepleegd was, tusschen de beenen. ‘Hij stont de Bruygom te worden, gaande sijn aanstaande Bruyt disperaat aan’. | |
[pagina 283]
| |
Een vrouw, die niet wel bij haar zinnen was, was zoo ver heen, dat zij haar kindje van anderhalf jaar uit het venster van de tweede verdieping van een huis op de Baangracht wierp. Door bewaring van God bleef het kind met de kleertjes aan een grooten spijker hangen. De moeder sprong nu ook uit het venster en was zoo bezeerd alsof zij geradbraakt was en geheel dol. Niettemin leefde ze nog een paar dagen. Het kind was zoo lang aan den spijker blijven hangen, tot dat men kans had gezien het, met twee op elkander gebonden ladders, uit zijn netelige positie te verlossen. De Engelsche kerk op het Begijnhof.
| |
[6 Februari]‘Op 6 Februari,'s avons om 6 uur, is de Heer Jacob Bicker Raye met mejuffrouw Lucretia Otterbas, weduwe van den Heer Nicolaas van der Souw, in de Engelse Kerk op het Begijnhof getrout’. Onze hartelijke gelukwenschen en wij constateeren met genoegen dat de Heer Jacob Bicker Raye ook na zijn huwelijk zijn dagboek nog voortzet. | |
[3 Maart]Mr. Cornelis Calkoen had zelf wel nimmer tot de regeering van de stad behoort of een stedelijk ambt bekleed, maar hij was een Amsterdammer van geboorte, zoon van den in 1738 overleden Schepen en Raad Nicolaas Calkoen en van Agatha van Loon. Dan had Mr. Cornelis Calkoen vele gewichtige diplomatieke betrekkingen bekleed en er was wellicht nog een reden, waarom onze Jacob van het overlijden van dien vrijgezel zoo'n uitvoerig bericht geeft. ‘Op 3 Maart is in 's Gravenhage, na een langdurige indispositie, in den ouderdom van seuventig jaren, overleden de WelEdl. Gestr. Heere Sijn Excellentie Mr. Cornelis Calkoen. Sijn WelEdl. Gestr. was in zijn jeugd geweest secretaris van Amstelveen, naderhand Ambassadeur van desen staat bij de Ottomannise Porte, daarna | |
[pagina 284]
| |
Ambassadeur van desen staat bij den Koning van Polen te Dresden en nu weder gedissigneert Ambassadeur bij de Ottomannise Porte te Constantinopoolen’. Nadat ons zijn ambtelijke loopbaan is medegedeeld, vernemen wij enkele bijzonderheden omtrent zijn persoon. ‘Hij was monstereus dik, sijnde de mouwen van sijn rok zoo wijt als een ordentelyke manspersoon sijn Rok selfs. Sijn WelEdl. Gestr. heeft van zijn jeugd aan seer nobel en vroolijk geleeft, was groot liefhebber van de sexse en groot minjon van de seer vermaarde en uitmuntende schoone dame Mejuffrouw Catharina Johanna Borst, wed. van den luitenant ter Zee Codde, wonende op Kattenburg, bij de Oosterkerk in 't jaar 1726, 27 en 28, te Keulen overleden. Bicker Raye kan toch niet nalaten nu, na zoovele jaren, bij het overlijden van den medeminnaar uit zijn jeugd, den naam van die dame, die immers de alderschoonste vrouw was, alsmede zoo beminnenswaardig, als zijn oogen ooit aanschouwd hadden (blz. 211) nog eens te noemen. Foei, Jacob, nog geen maand geleden getrouwd en nog altijd aan vroegere liefjes denken! Ten slotte heeft hij het over de begrafenis van den Ambassadeur. Sijn Excellentie is alhier in de Westerkerk begraaven, bij welke gelegenhijt de compagnie burgers, die op dien tijd op de Westerhal de wacht had, en quartier voor negen uure de wagt opsettende, voor die lijkstaatsie, die net op dien tijd aankwam met koetsen, voor deselve in order paradeerde een de koetse tussen twee geschaarde reijen met gepresenteert geweer en 't verrigten door de heeren offisieren van de groote groet voor den Hoog Edel Groot Achtb. Heer Jan Calkoen, regeerend Burgemeester dezer stad en broeder van Sijne Excellentie, den overleden Heer Cornelis Calkoen, lieten passeeren’. | |
[20 Maart]Een prachtig huwelijk op 20 Maart. Toen trouwde de twee en dertigjarige Jan van Marselis, Heer van Zandvoort, koopman en bankier, lid van de firma Jan Theodoor van Marselis, met de drie en twintigjarige Maria Rijbrandina Agnes Buteux, de dochter van den Middelburgschen Raad en Schepen Dr. Pieter Buteux. De bruid moet er uitgezien hebben als een wandelende juwelierswinkel. Luisteren we maar eens wat Bicker Raye er ons van vertelt. ‘Op 20 Maart is de Edl. Heer Marselis met de alderuyterste pragt | |
[pagina 285]
| |
en statie getrout met mejuffrouw Beuten (Buteux). De bruyt was ongemeen pragtig bekleet, in 't roodt stof met silver, de ganse borst met diamanten en paarlen bekleed, een halssiersel van een strik met kostbaare juweelen en boven prinselijke oorliëtte (oorhangers) en een kam agter in het haar met seer groote steenen, was haar gansche hoofd met juweelen en rijke paarelsnoeren, die festonsgewijs aan weederkanten om haar hooft loshingen, versiert. Sij is een seer schoon mens en de Heer Marselis, die weduwenaar is van mejuffrouw Loot van Schooten, is konsiderabel rijk’. | |
[26 Maart]Het was op 26 Maart dat Jacob en zijn vrouw hun lief hondje verloren. ‘Door de onvoorzigtighijt van onze werkmijt, die waater geschept had uit een bakje agter in onsen tuyn bij het tuynhuys, en hetselve niet weder toegedaan hat, is ons fraay en onbegrijpelijk vrindelijk hondje, genaamt Lortje, in den regenbak gevallen en verdronken. Wordende dit ongelukkig verlies, ofschoon het maar een hont is, seer betreurt, als hebbende ons tot seer groot geselschap verstrekt. Hij was langharig, geel en wit, en niet groot’. Toch geen kwaje kerel, die Jacob Bicker Raye. Hij was althans een dierenvriend. | |
[8 Mei]Het vorige jaar werd ons medegedeeld, dat op het Oostindisch schip Neyenburg muiterij was ontstaan en dat het schip door de muiters, ter hoogte van de Kaap vermeesterd was. De schuldigen waren later te Cayenne gepakt en naar Holland opgezonden. Op 8 Mei werd in Texel aan eenigen van die muiters justitie gedaan. De vier hoofdschuldigen werden gehangen, een aantal werden gegeeseld en ook werden de noodige brandmerken uitgedeeld. De vier kerels stierven allen zonder eenig berouw. Het had weinig gescheeld of een van de vier was er in geslaagd den scherprechter meteen naar de andere wereld te helpen. Tot vier maal toe had hij getracht den beul van de leer te trappen om met hem naar beneden te vallen en dat zou een zware val geweest zijn, ‘also de Texelsche galg seer hoog is, dat men deselve van drie uur ver uit zee kan sien’; de boosdoeners werden er met ijzeren beugels aan geklonken ‘om lang tot een exempel ten toon te blijven hangen’. | |
[pagina 286]
| |
[14 Mei]In den ouderdom van in de 70 jaar, was op 14 Mei de Hoog Edl. Welgeboren Heer Godefridus Franciscus Kromhoudt, Heere van de Werve en Ankeveen, na een langdurige ziekte en bedlegerigheid, overleden. De man was op zijn ouden dag nog eens hertrouwd; hij liet een weduwe van nog geen 30 jaar oud en een vermogen van zes en een halve ton na. Deze Cromhout was volgens Elias de laatste van zijn geslacht. Omdat zijn overgrootvader tot het Roomsch Katholieke geloof was overgegaan, waren diens nakomelingen niet meer tot het bekleeden van regeeringsambten bevoegd. Voor dien tijd was dit wel het geval en waren Adriaen Reynertsz. Cromhout (overl. 1588) en diens zoon Barthold Cromhout (overl. 1624) herhaalde malen burgemeester geweest. | |
[9 Juni]Naar aanleiding van een executie op 9 Juni, waarbij een kerel gehangen werd, krijgen wij ook eenige bijzonderheden uit zijn levensloop. De man had eerst ten oorlog gevaren voor soldaat bij den kapitein Dabines, die hem om zijn slecht gedrag op reis tusschendeks had gejaagd en streng had laten straffen. Later was hij soldaat geworden, maar hij maakte het zoo bont, dat hij ten slotte na eerst streng gegeeseld te zijn en met een galg op den rug gebrandmerkt, voor schelm was weggejaagd. Eenige dagen daarna arriveerde hij 's morgens om zes uur met de Zutphensche schuit alhier en reeds 's avonds besloot hij een goeden slag te slaan, die echter niet in zijn voordeel zou afloopen, want hij werd er voor gehangen. Op een secreet onder de Papenbrug had hij een distillateur of wijnkooper met zijn tabaksdoos in de vuist zoo'n vreeselijken slag voor 't hoofd toegediend, dat de man in zwijm was gevallen. Na zijn slachtoffer van zijn geld en kostbaarheden beroofd te hebben en zelfs van zijn jas, die hij maar meteen had aangetrokken, ging hij aan den haal, maar werd op 't Oude Kerksplein door een slagersknecht gegrepen, naar de Papenbrug gebracht en door zijn slachtoffer - die inmiddels door een lating weer bij zijn positieven was gekomen - herkend. Trouwens er waren genoeg stukken van overtuiging. Allereerst de jas en dan het geld en de kostbaarheden. Om die laatste te vinden was men verplicht geweest hem naakt uit te kleeden en nu werd men ook het nog niet genezen | |
[pagina 287]
| |
brandmerk gewaar, ‘sodat hij zijn attestatie zelf meebragt’. Uit de Crimineele protocollen vernemen we, wat het lot was van Jacobus Hebelaar, aldus was zijn naam; zijn lichaam zou na de terechtstelling worden ‘an de galge gehangen, totdat hetselve door de injurien van de lucht en het gevogelte des Heemels sal weesen verteert’. | |
[15 Juni]Van de Geelvinck's, die rijke regentenfamilie, geeft Bicker Raye altijd uitvoerige overlijdensberichten. Thans is het de beurt aan den oud-burgemeester Mr. Nicolaas Geelvinck. ‘Op 15 Juni is de Hoog Edl. Groot Achtb. Heer Mr. Nicolaas Geelvinck, Heere van Kasterikum, Oud-Burgemeester en Raad dezer stad, na een langdurige indispositie in de borst, in den ouderdom van seuven en vijftig jaar overleden. Hij was een seer verstandig en doorsigtig man, die wel had gemeriteert ten nutte van deeze stadt en 't landt meer malen als eens als Burgemeester te regeeren (de Prins had hem in 1748 aan den dijk gezet); Iaat zijn derde vrouw als weeduwe na, dat een eenige dochter is van den zaligen Burgemeester Gerrit Korver, H.L.M. (hoog loffelijker memorie), waarbij hij eenige kinders heeft, alsmede nog vier à vijf (het waren er 5) bij zijn eerste huisvrou, dat een juffrouw Graafland was, dog bij zijn tweede vrou, dat een dogter van den tegenwoordigen regeerenden Burgemeester Mr. Gerrit Hooft was, heeft hij geen kinders gehat, sijnde die dame kort na het voltrokken huwelijk overleeden (zie blz. 103, 104) latende Sijn Hoog Edl. Groot Achtb. seer veel geld na.’ | |
[23 Juni]Op 23 Juni een schandaaltje. De Heer O'BrenanGa naar voetnoot1), brouwer in de brouwerij de Roskam, een getrouwd man en nog wel met een juffrou Oterlijk, dat een zeer mooi mensch is, was een reisje gaan doen met een meisje van nog maar zeventien jaar, ‘seer kleyn van postuur en veel gelijkende op een smousin.’ De brouwer was zoo verstandig geweest zich eerst behoorlijk van reisgeld te voorzien, zelfs van een zeer importante somme. Een dag of twee te voren had hij van zijn zwager, Joan Hodshon, die met zijn zuster getrouwd was, 25.000 gulden geleend. Hodshon begreep wel, toen hij vernam, dat zijn zwager een snoepreisje was gaan | |
[pagina 288]
| |
maken, dat er niet veel kans zou zijn, zijn geld goedschiks terug te krijgen. Hij zond hem dus zijn boekhouder achterna, die het geluk had de gelieven in Antwerpen te achterhalen en ze te laten arresteeren. Aan het avontuur was dus spoedig een einde gekomen. Hoe het verder met de betrokken personen gegaan is, vernemen we echter niet. | |
[1 Juli]Een verkeersongeval op 1 Juli. De Heer Otto Ruys zwaar gekwetst. Ten gevolge van het breken van den disselboom, was hij uit zijn fourgon (wagen met gaffeldissel) gevallen en had een wiel over 't hoofd gekregen, zoodat men veronderstelde, dat de hersenpan gebarsten was. Even later viel zijn vrouw ook uit den wagen, maar had zich weinig bezeerd. De paarden werden bij de Utrechtsche poort tot staan gebracht. We vernemen ook nog dat die Ruys een groot ‘axsionnist’ was.
Een zeer vermaarde ‘doctoor, die over eerste luyden practiseerde’, had naar Engeland de vlucht moeten nemen, wegens gepleegde verfoeilijkheden van so ... (ditmaal voltooit B.R. het woord niet). Zooals we weten, was dat in de achttiende eeuw streng strafbaar en de doctoor had blijkbaar geen lust geworgd of gehangen te worden en was er van door gegaan. Eenige anderen waren echter, om diezelfde zonden, in de Boeyen gebracht, maar een heeleboel hadden evenals de ‘doctoor’ de vlucht genomen. Die ingerekend waren, wisten wat hun lot zou zijn en een zekere vogelverkooper had zich uit wanhoop van kant willen maken. De man had een gerand drieguldenstuk met geweld door gezwolgen, maar 't was blijven steken en kon niet in zijn maag. Dat hij stuipen van benauwdheid kreeg, is te begrijpen. Tenslotte raakte hij ‘met zoo een force aan 't fumeeren’ dat het er na tien dagen weer uit kwam. Het drieguldenstuk werd nu door den Heer Hoofdofficier tot gedachtenis bewaard. | |
[pagina 289]
| |
[23 Juli]Op 23 Juli kan gemeld worden, dat de justitie erin geslaagd was tien kerels wegens sodomie in de Boeyen te zetten. Er zouden zich nog over de honderd met de vlucht gesauveerd hebben, waarvan de namen allen bij den Heer Hoofdofficier bekend waren. Verscheidene, die om de een of andere reden - gebrek aan de noodige contanten waarschijnlijk - niet hadden kunnen vluchten, hadden zich zelf van kant geholpen, ‘so verhangen, verdronken als de keel afgesneeden.’ | |
[24 Juli]‘Op 24 Juli is juffrouw van Herrewerde, woonende in de Warmoesstraat, recht over de Oude Brugsteeg en doende een seer voornaame Fransche winkel, overleeden, latende voor soo een mensch seer veel geld na’. Denzelfden dag wordt ook het overlijden van ‘Gregorie di Ouan, Armenise koopman, geboren te Ispehan’ vermeld. Deze Oosterling zou 110 jaar oud geweest zijn en hij moet nog prachtig geconserveerd zijn geweest. Verstand, gezicht en gehoor lieten niets te wenschen over. Hij had vele jaren op den Achterburgwal gewoond. Of hij nu werkelijk 110 jaar was? Eigenaardig is het hoeveel Oosterlingen een hoogen leeftijd bereikten, althans volgens hun eigen opgaven, die moeilijk te controleeren waren. | |
[18 Augustus]Toen er op 18 Augustus justitie gedaan werd, werden vier van de tienGaper.
personen, die wegens sodomie in de Boeyen gezet waren, gewurgd. Met een gewicht aan hun lichaam werden ze in het Y geworpen. Behalve den reeds genoemde vogelkooper, trof ook een koornverschieter, een paruykenmaker en een waterhaalder dit lot. | |
[26 Augustus]De apotheker Tierens, die op 26 Augustus, zeer schielijk, overleed, was ‘Inspektor van 't Collegie Medisie’ geweest. Hij was een zeer vroolijk en ‘pliesierig’ braaf man.
‘Hipoconterie’ noemt Bicker Raye de ziekte, waaraan de Heer Willem Weyjenbroek, na een landurige indispositie zeer ellendig | |
[pagina 290]
| |
als een dol en razend mensch gestorven is. Hij moet in zijn tijd een zeer ‘abiel’ man geweest zijn, die alles kon maken en knutselen. | |
[8 Mei]Toen er op 8 Mei te Texel justitie gedaan werd, waren vele muiters van het schip Neyenburg er betrekkelijk goed afgekomen. Slechts vier waren er gehangen, maar op 3 September werd er wederom justitie gedaan ‘voor de tweede rijse’. Vier werden geradbraakt en negen opgehangen en de overigen kregen ook nog allerlei hoogst onaangename straffen; geeselingen en brandmerken werden kwistig rondgedeeld; verder werden er eenigen gekielhaald of ondergingen andere straffen, die speciaal voor zeelui bestemd waren.
Een overman van het vischverkoopersgilde, tevens zeer voornaam riviervischverkooper, is toch niet de eerste de beste. Toch noemt Bicker Raye hem Monsieur Jan Witmont en niet den Heer en hij vermeldt ook als iets bijzonders, dat die oude heer ‘voor een gemeen burger een seer politiek en verstandig man was.’ Alsof die eigenschappen het monopolie waren van zijn eigen stand. | |
[19 September]Waagdrager was geen onvoordeelig baantje, althans Monsieur Jan de Kommer, die, op 19 September, na een langdurige indispositie, overleden was, leefde reeds sedert eenige jaren van zijn rente. Hij had het ‘van niet opgehaald, had altoos zeer royaal geleefd, was een groote baas onder de eerste platte pluggen en ligtmissen’ geweest, en wist een ‘geselschap in zoetighijt op de grappigste wijs te diverteeren’. Daarbij was die pretmaker een groot liefhebber van allerlei ‘fraaijigheden, so van porselyn, als van mooye schilderijen, daar hij na rato van een burgerman seer rijkelijk van voorsien was, en hij liet nog een rijkelijke stuiver aan geld na bovendien’.
Onder de officieele vischdragers, die aan de Groote Zeevischmarkt verbonden waren, was Gilbert, de vischdrager zonder handen, een van de populairste. Vischdragers moesten de gekochte visch bij de menschen thuis brengen. Gilbert droeg de visch in een mand, die aan een leeren riem om zijn hals hing. Hij was een van het Spinhuis gepriviligieerde ‘vistuisbrenger’. | |
[pagina 291]
| |
De Vischmarkt
Hij had vroeger op een oorlogsschip gediend en was daar zijn handen kwijt geraakt. ‘Sittende op een stuk kanon om het selve uyt te veegen en alzoo het buyten sijn weeten geladen was en hetselve op dat moment werd afgestoken’, verloor hij zijn handen tot aan de ellebogen. Die werden er glad afgeschoten. Hij zelf verloor door de dreuning zijn evenwicht en werd in zee geschoten. Hij was ook aan zijn onderlijf zwaar gekwetst. Niettegenstaande dat schijnt hij zich boven water gehouden te hebben en werd hij met de sloep weer opgepikt en aan boord gebracht. Hij genas van zijn wonden, maar was nu ongeschikt voor den dienst en de Heeren gaven hem een baantje aan de Vischmarkt. Gilbert, die nu een goede positie had, trouwde een flinke vrouw, een soldatenweduwe, die met haar mannen (ze had er dus reeds meer dan één gehad) verscheidene bataljes en belegeringen had bijgewoond. Zij was een groote steun voor den verminkte, die zonder haar niets doen kon en ook op de vischmarkt door zijn vrouw in alles geassisteerd werd. En nu, op 19 September, was diezelfde Gilbert, die zooveel doorgestaan | |
[pagina 292]
| |
had, door het snijden van een fistel overleden. Tegen het mes van zoo'n 18den eeuwschen chirurg was zelfs hij blijkbaar niet bestand.
Alweer die ellendige podagra. Jacob is niet in staat zijn dagboek bij te houden, maar in November maakt hij enkele aanteekeningen en verontschuldigt zich, dat hij de ‘nette’ datums vergeten is. Behalve een paar overlijdensberichten, vernemen we, dat er intusschen 13 sodomieten zijn ingedaagd, dat er justitie is gedaan en één, een boekverkooper, om sodomie is gewurgd, terwijl een ander in het Rasphuis op een secrete plaats is gezet. Deze laatste was kassiersknecht en catecheseermeester. Ten slotte waren er nog 33 anderen ingedaagd, waaronder de gewezen doctor.
Een lijfknecht van den Schepen Rendorp was er met eenige juweelen en andere raritijten van zijn heer en een zak geld met 600 gulden vandoor gegaan. De dief was in Duitschland achterhaald maar had met zijn hartsvanger zelfmoord gepleegd. Zijn lijk had daar toen eenige uren aan de galg gehangen en was daaronder begraven. Rendorp kreeg meest alles terug, maar moest de premie van 3000 gulden betalen. | |
[18 November]Joan Raye, de zoon van zijn overleden broer uit Suriname, gaat in de diplomatie. Op 18 November wordt aangeteekend, dat de Heer Joan Raye, Heere van Breukelerwaart, als edelman bij en met Zijne Excellentie den Heer W.G. Dedel, ‘gedissingeert ambassadeur wegens deze staat bij de Ottomannisse Porte’, van hier naar ‘Constantinopolen’ is vertrokken. |
|