Het dagboek van Jacob Bicker Raye 1732-1772
(1939)–Jacob Bicker-Raye– Auteursrecht onbekend
[pagina 270]
| |
Hoofdstuk XXIX
| |
[19 Januari]Jan de Merre was zeker veelzijdig ontwikkeld. Als oud Oost-Indisch schipper was hij examinateur van de stuurlieden van de Oost-Indische Compagnie. Verder was hij ook ‘betaalder’ van de stadswerklieden. Maar die schipper moet ook wel een goed musicus geweest zijn, want hij was orkestmeester (B.R. schrijft ‘Torquestmeester’) van den Schouwburg en ten slotte was hij nog een ‘seer groot poeet’. Geen wonder, dat toen de man, die zoo vele preuven van zijn verstand gegeven had, op 19 Januari overleed, dit een groot verlies voor deze stad en principaal voor de Oost-Indische Compagnie was, die zeer veel aan dien braven man verloren. | |
[pagina 271]
| |
[22 Januari]Een timmermansknecht, die onlangs zijn schoonmoeder vreeselijk had toegetakeld, werd op 22 Januari, toen er justitie gedaan werd, gestraft. Eerst een strenge geeseling, toen onder de galg staan en vervolgens het gloeiend zwaard dubbel op zijn rug. Daarna werd hij naar het Rasphuis getransporteerd om daar twaalf jaar te zitten. Hem was de twijfelachtige eer te beurt gevallen met het nieuwe zwaard, dat de stad zich kort geleden had aangeschaft en waarop het stadswapen in het midden was aangebracht, te worden behandeld.
Nog maar steeds hield de strenge vorst aan. Men reed nu met geladen wagens en koetsen met drie à vier paarden op den Buiten-Amstel en op 't IJ overal naar toe. Het ijs was ‘regtevoort’ omtrent een el dik. Tal van menschen waren doodgevroren en de ijsbreker kon met geen mogelijkheid varen en het water openhouden. De waterschaarschte was nu zoo groot geworden, dat men voor een oxhoofd 50 à 60 stuivers betaalde. Het water moest met honderden sleden en karren van Muiden en Weesp gehaald worden. | |
[28 Januari]Onder de talrijke overlijdens- en andere berichten, die nu volgen, komt ook op 28 Januari het bericht van overlijden voor van een zekere Jan Standert, een zeer groot en kunstig katoendrukker aan 't Molentje op den Buiten-Amstel. Latende zoo men zegt zeer veel geld en wel vijf en twintig kinderen na, die hij bij vele katoendrukkersmeiden en anderen heeft verwekt.
‘28 Jan. is den Hoog E.D.Z.Gen Heer Mr. Isaak Sweers, scheepen en Raet, Hooft Officier deser Stadt geworden, in die plaats van den H.Ed.Gestr. Heer Mr. Willem Huygens, die dit swaarwigtig ampt met seer veel reputatie 14 jaar heeft wargenomen’.
Dirk Trip, een jongere broer van den in November van het vorige jaar overleden Mr. Lucas Trip, stierf op 28 Januari. ‘Op 28 Jan. is de Edl. Gestrengen Heer Dirk Trip, kapitijn van een compagnie soldaten deser stad, in 't fleur van sijn leven overleeden, in den ouderdom van 28 jaren, sijnde geweest een seer nobel, genereus heer, die vele weldaden aan behoeftige menschen en prinsipaal aan sijn soldaten, | |
[pagina 272]
| |
hun vrouwen en kinderen bewees, waarom hy van sijn volk seer bemint was en seer betreurt wordt’. | |
[10 Maart]In Februari is er verder weinig belangrijks, maar op 10 Maart krijgen wij een uitvoerig bericht over een storm uit het Oosten, waardoor nog al wat schade veroorzaakt was. Het was ook weer zoo sterk gaan vriezen, dat men eenige dagen later reeds weer over 't IJ kon loopen. En juist was het zeer zware ijs, door Gods goedheid, zonder veel schade te veroorzaken, door zacht dooiweer weg. Vooral de schepen in ‘de LaagGa naar voetnoot1)’ hadden het gedurende dien driedaagschen storm hard te verantwoorden; ‘meer als hondert sijn min of meer swaar beschadigt’. Een Engelsch scheepje was tusschen twee andere schepen als een noot gekraakt. Een Surinaamder was omgeslagen en verscheidene schepen zaten bij het Schelvischhoofd en aan den Nieuwendammersteiger op 't strand. Zoowel op den Amstel als in het IJ waren veel melkschuiten omgeslagen en verscheidene menschen hadden er het leven bij verloren. | |
[19 Februari]‘Op 19 Febr. 1763 syn ontrent 30 groote jongens uyt het Burger Weeshuys uytgeset, dewelke swaare brutalityt en onordelijkheden gepleegt hadden, omdat de Heeren Regenten geordonneert hadden in plaats van te half tien om agt uur tuys te koomen, waarom sy in het Weeshuys van binnen de glaasen ingesmeeten, de vaader swaar geslagen en verschyde meubelen gerenueert hebben, haalende twee jongens uyt een hok, die daar om deselve te straffen, ingeset waaren, bliese de kaarsen uyt, omdat men niet ontdekken souw, wie de belhaamels waaren’.
Een groot verlies voor de politie was het overlijden van den substituut schout Brouwer. 's Mans naam werd vroeger reeds bij moeilijke arrestaties vermeld. Hij moet in zijn tijd ongemeene krachten gehad | |
[pagina 273]
| |
hebben, voor geen klein geruchtje vervaard en overigens een zeer braaf en ordentelijk man.
Veel contrôle op de Bank van Leening schijnt er niet geweest te zijn, want hoe zou het anders mogelijk zijn, dat die meneer Pieter Schrik in den loop der jaren kans had gezien een bedrag van maar eventjes twee maal honderd en vijftig duizend gulden te verdonkeremanen. Het tekort werd eerstna 's mans dood ontdekt. Zijn zwager Sadelaar was door Schrik tot zijn erfgenaam gemaakt, maar hij vond 't maar geraden de erfenis niet te aanvaarden. Hij had in den Haag reliëf verzocht en bekomen, waarna de geheele boedel in beslag genomen werd, om alles bij executie te verkoopen. Poortje van de Bank van Leening.
| |
[6 Juni]Johan van VilsterenGa naar voetnoot1) was een kunst- en fijnschilder en zooals het met meer kunstenaars in de 18de eeuw, en ook later, het geval is geweest, leed de man eigenlijk gebrek, moest zich zeer sober behelpen en stierf doodarm op den 6den Juni. Dat was zijn eigen schuld, zegt Bicker Raye. De man was ‘seer groothartig en hat veel gelt kunnen winnen als hy klynigheden hat willen maaken.’ Hoewel de man geen beroemd schilder geweest is, kunnen wij ons toch wel voorstellen, dat hij hiervoor weinig lust gevoelde. | |
[pagina 274]
| |
[3 Juli]Een officier te land in Statendienst, een zekere Sallanouve, had kwestie gekregen met Charles La Fange over den verkoop van een obligatie. La Fange had hem bedrogen en op de Heerengracht bij de Dubbeleworststeeg, vlak bij het huis van La Fange, gingen de heeren elkander, in den avond van den 3den Juli, met de degens te lijf. De krijgsman kreeg drie kwetsuren, waarvan er een in den buik, die wel doodelijk had kunnen zijn, maar gelukkig is hij er toch nog bovenop gekomen. | |
[3 Augustus]De heeren, die 's morgens om vier uur uit een ‘speelhuis’ kwamen, zullen ook wel niet bepaald nuchter geweest zijn. Zij hadden tenslotte niet willen betalen of om de een of andere reden kwestie gekregen, maar waren in hun koets gestapt om naar huis te rijden. De speelhuishouder liet het er echter niet bij en was hen, geassisteerd door nog drie oppassers of ‘pluggen’, nageloopen en had de koets op het Koningsplein aangehouden. De pluggen trokken hun messen, maar de heeren hadden hun degens en defendeerden zich, ieder uit een portier. Een van de pluggen kreeg een steek in zijn lijf, een ander kreeg er een in zijn arm en toen gaf de rest het maar op en zakte af, waarna de heeren de stad uit konden rijden. Het gebeurde op 3 Augustus en dus was het, toen het feit passeerde, reeds klaarlichte dag.
Aan het faillissement de Neufville, dat zoo veel opschudding veroorzaakte, wijdt Bicker Raye slechts twee regels. ‘Op 3 Augustus sijn de heeren gebrs. de Nuville, die seer konsiderabele kooplieden waaren, gefaljeerd’.
Een kerel, die drie maanden geleden op huisbraak bij de manege (‘menegie’ schrijft B.R.) aan de SchansGa naar voetnoot1) geattrappeerd was, had bij een poging om te ontvluchten, zijn been gebroken. In het gasthuis was hij weer zoo goed als genezen, maar de man hield zich alsof dit niet 't geval was. Met behulp van eenige bedienden was hij toen uit het gasthuis ‘geësiapeert. De twee of drie mensen, die hem geholpen hadden, sijn van hun bedieninge afgezet en voor hun trouwe dienste bedankt’. | |
[pagina 275]
| |
[15 September]Op 15 September, 's middags om twee uur nog wel, was er een buitenlandsch vrouwspersoon, die ‘seer grof swanger en reets den arbijt op 't lijf hat’, zoo maar in een stoep op 't Rokin bij de Olieslagerssteeg bevallen. 't Mensch trok zich van haar kind niets aan, liet het in de stoep liggen, en liep weg. Maar een paar jongens, die het geval gezien hadden, liepen haar na en dwongen haar naar haar kind terug te gaan. Intusschen was er een slee gehaald en konden moeder en kind naar het gasthuis gebracht worden. | |
[2 Oktober]Tijdens een hevigen Zuidwester storm was er op 2 October o.a. een zware tak van een iep op de Keizersgracht, tegenover de Westerkerk, naar beneden gewaaid. Twee menschen waren er zwaar door gekwetst. ‘Sijnde een wijnkoopersknegt zijn harsenpan gebarsten, sodat hij getrepanneerd moest worden en men aan zijn opkomst twijvelt. Een andere man had sijn arm aan stukkent en sijn schouwer zeer gekneust’. Eenige dagen later, op 5 October, wordt vermeld, dat de getrepanneerde overleden was.
De ‘geautoriseerden’ van de wijnen hadden reeds lang in de gaten gekregen, dat het daar in de Anjelierstraat met die distillateursvrouw niet pluis was. Zij hadden reeds meermalen op den loer gelegen, maar nu hadden zij toch eindelijk hun doel bereikt en hadden de vrouw op sluikerij ‘geatterappeert’. Dat succes hadden ze te danken aan een ‘vroetwijff’, die er naast woonde en, tuk opeen belooning, de zaak verraden had en de ‘verklikkers’ gepermitteerd stil 's nachts in haar huis te komen, om alles te bespieden. Toen nu de vrouw, na gewoonte, eenige flesschen met drank uit een kelder daar zeer dichtbij haalde en daarmee weer haar huis wilde binnengaan, stoven zij de deur uit en grepen haar, toen zij al op haar stoep of genoegzaam in haar huis was, en brachten haar met de drank naar de kortegaarde (het wachthuis). Maar hiermede was de zaak nog niet uit. Het volk trok partij voor de vrouw en zou zich wel op de verklikster wreken. Het was een ‘yselijk geweld’ in het huis van de vroedvrouw, die, toen zij het relletje zag aankomen, aanstonds gevlucht was. Haar huisraad moest het ontgelden; alles werd kort en klein geslagen. De huiseigenaar, | |
[pagina 276]
| |
die er bij was gekomen, en bang was dat zijn heele huis eraan zou gaan, trachtte met goede woorden en de hulp van de goed ‘geintensioneerde’ buren de herriemakers een beetje tot bedaren te brengen. Het huis werd dan ook voor ‘verdere hostilitijten’ bevrijd, maar het bleef rumoerig in de buurt en een compagnie burgers moest in 't geweer komen, die eerst den volgenden dag alles tot rust bracht. | |
[4 Oktober]Een van de rijkste inwoners van Amsterdam, Jan Balde, lid van de voorname kooplieden en bankiersfirma de Wed. Jean Balde & Soon, die tevens diamantslijper en juwelier was, en met zijn broeder Jacob Balde, Heer van Loenen, de kruitmolen ‘de Kievit’ aan den Overtoomschen weg bezat, overleed op 3 October op 82 jarigen leeftijd. Bicker Raye is vol lof over de liefdadigheid van den rijken man. ‘Op 4 October is er van Loenen tijding gekomen, dat 's nagts tusschen den 2den en den 3den deser op deszelfs vermaarde hofstede Wallenstijn extra subiet was overleeden de Heer Jan Balden, Heere van Loenen en Kroonenburg. Sijn Edl. was daags te voren nog seer welvaarende te Loenen in de kerk geweest en had den ouderdom van twee en tachtig jaar bereikt. Hij wiert gehouden voor den rijksten heer van deese stad, en was bij uitstek seer weldadig voor alle arme menschen, sodat zijn gedagtenis lang in zeegeninge bewaart blijven sal, dog was voor sijn selfs seer suynig en sober. Zijn eenige Heer zoon evenaart sijn Heer vader in milddadighijt ontrent alle behoeftigen’. | |
[5 Oktober]Op 30 September had zich een kerel, ‘een seer welhebbende schoenmakersbaas), die van sodommie’ beschuldigd was, in de Boeyen opgehangen. Of 't aan zijn das of wel aan zijn kousenbanden was, weet de verslaggever niet, maar de man was dood. Het spreekt van zelf dat iemand, die zelfmoord gepleegd en dan nog wel een ‘sodommiet’ geen eerlijke begrafenis toekwam. Het | |
[pagina 277]
| |
lijk werd dan ook, op 5 October, op een horde naar den Buitenkant gesleept, met een schuit in het IJ gebracht en op het diepste gedeelte, met 200 ponden gewicht aan handen en voeten gebonden, in het water gesmeten. | |
[7 Oktober]Op 7 October was de boedel van de heeren gebroeders de Neufville, nadat zij verscheidene mandamenten tot uitstel uit den Haag hadden weten te verkrijgen, aan de Desolate Boedelkamer gekomen. ‘Door 't falisement van desen boedel sijn wel vijf en twintig braave kooplieden gefaljeert en honderden menschen so niet gerenuweert, ten minste in seer groote schaaden gevallen’, teekent Bicker Raye aan. | |
[8 Oktober]De oude kolonel van de manhafte Burgerij, Mr. Jan van Loon, werd reeds vroeger in het dagboek vermeld, thans krijgen wij het bericht van zijn overlijden. ‘8 October is de WelEdl. Achtbaren Heer Mr. Jan van Loon, oud-president Schepen deser stad en Bewinthebber van de West Indische Compagnie, in den ouderdom van 86 jaren en zes maanden overleeden. Sijn Edl. Achtb. had over eenige jaren het ongeluk gehat van sijn eene been zeer elendig te breken (op 21 April 1734, zie aldaar) waaraan hij meer als een jaar op een jugtleere raam geleegen heeft, als wanneer men meende, dat het been geneezen was. Dog Sijn WelEdl. Achtb. willende sulks probeeren, brak hetselve weder op niws, waardoor toen wiert geresolveert om het been af te setten, 't geen door den curiergijn Ulhoorn verrigt werd, dog die had het ongeluk, of de onvoorsigtighijt van hetselve scheef af te saagen, zoodat hij het ten eersten nog eens weder regt afsaagde, dat de passient met een onvergelijkelijke standvastighyt, geduldig, sonder ach of wee te seggen, onderging, en heeft met een houten been of stelt nog wel 25 jaar gesond geleefd. Sijn Edl. Achtb. been is in de Westerkerk begraven, en nu sijn lichaam met koetsen in de Niewe Kerk’. | |
[19 Oktober]Op ‘apuyntement’ van Heeren Schepenen werd op 19 October in het Nieuwe Zijds Heerenlogement voor niet minder dan 80.000 gulden een enorm groote diamant publiek verkocht, ‘sijnde een LaboraetGa naar voetnoot1) weegende 351½ grein.’ | |
[pagina 278]
| |
[20 Oktober]De wip van de brug aan het Kattegat of ‘het Entje van de Weerelt’ was op 20 October naar beneden gekomen en precies op den heer Kuyper, die morsdood was. Een jaar geleden was 's mans zoon door een luik van een schip ook al ‘morsdoot’ gevallen. | |
[2 November]In plaats van den heer M.F. Calkoen, die het vorige jaar er vandoor was gegaan en zijn ambt van ‘kontrarolleur’ van de inkomende en uitgaande granen er aan had gegeven, was nu, op 2 November, de persoon van Jan Carel Hendriks als zoodanig aangesteld. Van den 1 Augustus 1762 tot 1 November 1763 was dit ‘konterarolleursambt’ tijdelijk waargenomen door de heeren Jacob Bicker Raye en Daniel Froon, substituut van eerstgenoemde als boekhouder van het Korenboek. | |
[12 November]Een jonge man, Levy Arons, sprong op 12 November 's avonds om 8 uur op de Reguliersgracht, tusschen de Heerengracht en de Keizersgracht, in het water en verdronk. Hij was iemand van goede familie. Bicker Raye noemt hem een heer van de Joodsche Natie en vertelt dat hij zeer goed gekleed was, een beurs met goud en een gouden horloge bij zich had. Hij woonde op de Heerengracht bij het Corvershofje en moet zeer bekwaam zijn geweest want hij sprak vijf à zes talen ‘compleet’ en was maar 24 jaar oud. | |
[14 November]Een zeer onaangename tijding was op 14 November alhier gekomen. Het Oost Indisch schip Neijenburg, schipper Jacob Keetel, dat voor de Kamer van Hoorn, in Mei van dit jaar, was uitgezeild, met bestemming naar Batavia, was in Augustus, ter hoogte van de Kaap, door 't volk vermeesterd. Dit schip met een bemanning uitgevaren, die grootendeels bestond uit allerlei vreemd gespuis: Spanjaarden, Italianen en Duitschers. De muiters hadden den kapitein en den opperstuurman gespaard, omdat ze die voor de navigatie noodig hadden, maar de overige officieren en dat gedeelte van de bemanning, dat niet aan het oproer had deelgenomen, waren eenvoudig afgemaakt. Met het schip hadden ze toen koers gezet naar Cayenne in West-Indië, een plaats die de Franschen in bezit hadden. In de nabijheid van die haven werd het schip op het strand gezet en met de boot en de | |
[pagina 279]
| |
sloep waren de muiters met al het goud en zilver naar Cayenne gevlucht. De pret duurde niet lang. Door al het goud ‘gesuspecteert’, werd de zaak nader onderzocht en werden ze in hechtenis genomen. ‘Sullen per naaste nadere omstandigheden te gemoet sien en moeten afwagten’, eindigt Bicker Raye zijn verhaal. Inderdaad zullen wij er meer van hooren, wanneer in 't volgende jaar enkele van de boosdoeners te Texel zullen worden terecht gesteld.
De makelaar Doe Schim was met zijn sjees omgevallen en zeer zwaar aan het hoofd gekwetst. Het was waarschijnlijk hopeloos, maar toch gingen de chirugijns aan 't kerven en snijden en na zeer veel smerte uitgestaan te hebben, had het slachtoffer ellendig zijn einde bekomen. | |
[21 November]Een flinke oude heer die tabaksverkooper Huybert Bastert, hij was 96, maar frisch en gezond; ‘gong en stont deur sijn huys als een man van 50, was ook nog seer present van geest en had uiterlijk aan te sien nog seer veel vermoogens, was een groot tabaksverkooper en woonde in de Warmoesstraat’. Hij was op 21 November vrij plotseling gestorven.
Hendrik van Houten ‘de ellendigste potagrist die in de geheele stat bekent was,’ had een veel ellendiger dood gehad. Hij moet vreeselijk geleden hebben en was tengevolge van de podagra in geen twaalf jaar uit zijn huis geweest en de laatste drie, vier jaar van zijn leven had hij bijna geheel te bed doorgebracht. De man kon zich al dien tijd niet meer verleggen als met hulp en op 't laast vielen stukken vlees overal uit zijn lijf als hoenderyeren, die tot kalk verteert waren. Drie à vier maal per dag moest de ongelukkige verschoond worden, maar telkens dreef hij weer weg in de matery en bloet. Gelukkig had hij als stadsapotheker een pensioen van 1400 gulden. | |
[29 December]Op 29 December overleed IJsbrant Bruyn, koopman in katoenen lijnwaden in de Warmoesstraat, over de Oudebrugsteeg. Van dezen, op ongeveer zeventig-jarigen leeftijd overleden koopman, vernemen we, dat hij een zeer deugdzaam en godvreezend mensch was, een stut en steun voor arme en behoeftige menschen, die hij zeer mildelijk, zoowel in 't geestelijke als in 't lichamelijke spijsde en onderhield, | |
[pagina 280]
| |
zoo door het uitdeelen van nuttige geestelijke boeken, dienstig naar ieders bekwaamheid en vermogen - waarvoor hij expres een boekverkooper had, die grootelijks zijn bestaan door dat debiet had - als mildelijke geschenken tot levensonderhoud, zoo voor voedsel als deksel, waardoor sijn dood van duysenden behoeftigen seer betreurt en zijn gedagtenis bij alle welmeenende en menslievende menschen in seegeninge sal bewaart worden. | |
[30 December]Een van de laatste berichten uit dit jaar is dat van het overlijden op 30 December van den makelaar of beunhaas in de zijde, Timoteus van der Boom, een man die het leven van den vroolijken kant had bekeken, maar ondanks dat, nog diep in de zeventig was geworden, ‘doch was naar de fatigues, die hij gedaan heeft, wel meer als hondert jaar out’. In zijn jeugd en ook later nog - in 't fleur van zijn leven - was hij een zeer schoon, stark en extera geramasseert man geweest, een groot dans- en schermmeester, die daarbij seer stoutmoedig de andere menschen raljeerde met haar gedrag, zoowel als met haar lichamelyke gebreken, omdat hem dagt soo stark en gesond te sijn, dat niemand hem kon deeren. Maar tien à twaalf jaar voor zijn dood heeft den Heemel hem met heel veel gebreken besogt en wel prinsipaal met de podagra, waardoor sijn handen op al de knokkels met knobbels als stuyters gedefatsoeneerd waren en sijn beenen, daar hij vroeger zoo moedig op was, waaren van onderen nu wel eens so dik als de kuyten en wel een voet over 't kruys; egter schoof hij daar nog op voort als een kameel, dee daags nog drie à vier kroegen aan en kwam nimmer voor twaalf uur 's nagts thuys, so lang als hij kon komen. |
|