Het dagboek van Jacob Bicker Raye 1732-1772
(1939)–Jacob Bicker-Raye– Auteursrecht onbekend
[pagina 256]
| |
Hoofdstuk XXVII
| |
[6 Januari]Een verhaal van een afgesprongen huwelijk wordt op 6 Januari gedaan, naar aanleiding van het vinden van het lijk van een Leidschen schipper, die zich, zes weken te voren, verdronken had. De man zou gaan trouwen met een juffrouw, die op de Nieuwmarkt in een winkel stond en het paartje was reeds op het Stadhuis om aan te teekenen, toen twee broers van de bruid tusschen beide kwamen en zonder veel omhaal de trouwlustige zuster mee naar huis namen. ‘Wij sullen niet permitteeren, dat gij met een sodomiet soude trouwen,’ hadden zij haar toegesnauwd en ofschoon de bruid eerst nog wat tegenstribbelde, ging zij ten slotte toch met haar broers mee en liet den bruigom aan zijn lot over. Deze ‘om niet in de maling te raken, also hy by veele menschen daaromtrent seer suspect, en sijn selven in sijn gemoed misschien schuldig bevond, droop toen sonder spreken stil weg’. Sedert werd hij vermist en nu op 6 Januari was zijn lijk eindelijk van onder het ijs opgevischt. | |
[pagina 257]
| |
De zeilmakersvrouw, op de Martelaarsgracht, die zelfmoord pleegde, had er heel wat moeite voor moeten doen. Zij was door de jicht sedert vele jaren reeds zoo goed als geheel verlamd en kon dus niet meer de trap afkomen. Maar in den vroegen morgen van den 10den Januari had zij toch kans gezien zich langs een touw van boven uit het venster naar beneden te laten zakken, was naar den burgwal (de Martelaarsgracht) gekropen en had zich verdronken.
In vele voorname logementen en koffiehuizen was sedert eenigen tijd een oplichter aan het werk geweest. Als hij ockasie had, had hij er al het zilver, wat hij te pakken kon krijgen gestolen en verder had de ‘baron’ - daarvoor gaf de man zich uit - zich bezig gehouden met alle menschen uit te zuigen, met valsch spelen en andere schelmstukken. Maar ten slotte had de justitie hem toch ingerekend en werd hij zeer streng gegeeseld met zestig slagen en daarna voor twaalf jaar in het Rasphuis gezet. De ‘baron’ was gebleken een zadelmakersknecht uit Maastricht te zijn. | |
[3 Maart]Arendt Bruyn, groot assuradeur en voornaam scheepstimmerman, was een liefhebber van paardensport en beoefende ook de zeilsport. Dat was een kostbare liefhebberij en de man depenseerde er ongelooflijk veel geld aan. Hij had de prachtigste paarden, de fraaiste rijtuigen en de kostbaarste zeiljachten. En alles werd prachtig onderhouden. Zijn paardenstal en koetshuis waren zoo mooi ingericht als de zalen van de voorname huizen, en verder was alles naar advenant. Deze sportliefhebber, die op het Bickers Eiland woonde, vermoedelijk in het prachtige woonhuis, dat dr. Jan Bicker daar omstreeks 1640 voor zich had laten bouwenGa naar voetnoot1), overleed op 3 Maart. | |
[14 Maart]‘Den 14den Maart is er justitie gedaan. Een timmermansknegt is wegens huysbraak en tuyndieverij opgehangen, welke seer medelijdenswaardig was omdat hij seer onnosel en in den aart geen dief was; hij is met groot berouw en leetwesen gestorven, kermende om sijn arme ongelukkige vrou en twe kinders, sijnde de dominee en krankbesoekers seer voldaan over sijn gedrag, waarom hij ook een kist gekreegen heeft en begraave is geworden’. | |
[pagina 258]
| |
[23 April]‘Op 23 April 1761 is er tyding gekoomen, dat die berugte Pieter Backer, die in vorige tyden zeer veel opschudding tegens die gansche kerkenraat alhier, so woordelijk als schriftelijk, gemaakt heeft, toen in de Meer op een buitenplaatsie, dat hy Bakkersparadijs noemde, gewoont heeft en naderhant om het schrijven van een seeker boekje, daar Godslasterlijke taal instondt, gebannen is,’ gestorven wasGa naar voetnoot1). Hij was toen naar Gelderland gegaan en nu was op 23 April 1761 uit Nijmegen bericht gekomen, dat hij zich aldaar in den Rijn (lees Waal) verdronken had. Zijn japon was op den dijk gevonden.
Een dwerg was eenigen tijd in het logement ‘de Star’ in de Nes gelogeerd geweest. Het kereltje was slechts 22 duim lang, maar was extra wel gemaakt. Hij moet 23 à 24 jaar oud zijn geweest, sprak wel vijf talen en was zeer verstandig en beleefd. Volgens onzen berichtgever was het mannetje een voornaam Poolsch edelman. | |
[17 Augustus]Nu volgen weer tal van overlijdensberichten van min of meer bekende personen, maar zonder nadere bijzonderheden. Maar op 17 Augustus overleed de weduwe van den in 1743 overleden burgemeester Mr. Lieve Geelvinck, Anna de Haze, Vrouwe van Mijnden en de beide Loosdrechten en dit sterfgeval wordt aldus medegedeeld. ‘Op 17 Augustus is de Hoog Edl. Welgeboren Vrouwe, Mevrouwe Anna de Haas, laatst Weduwe van den Hoog Edl. Groot Achtb. Heer Mr. Lieven Geelvinck, Heere van Kasterikum, Burgemeester en Raadt deser Stadt en Bewinthebber van de Oostindise Compagnie H.(oog) L.(offelijker) M.(emorie), Vrouwe van Meynde en bijde de Loosdregten, na een langdurige en uytteerende siekte overleeden, sijnde de rijkste daame in dese geheele stad, hebbende over veele jaaren (n.l. in 1725) op een rijs van de Burgemeester de Haas (de Haze de Giorgio), dat haar oom was, wel ses en dartig tonnen gouts geerft. Haar Edl. outste dogter (Johanna Jacoba Graafland, uit haar eerste huwelijk met Gillis Graafland), was getrouwt aan den Hoog Edl. Groot Achtb. Heer Mr. Nicolaas Geelvinck, soon van bovengemelde Hoog Edl. Groot Achtb. Heer Mr. Lieve Geelvinck (uit | |
[pagina 259]
| |
diens eerste huwelijk met Agatha Theodora van Bambeeck - Vader en zoon waren dus respectievelijk met moeder en dochter gehuwd - welke overleeden is, dog ses kinders heeft naargelaaten, en haar Edl. jongste dogter, die nog in wesen is, is getrouwt geweest met den Edl. Achtb. Heer Mr. Jacob Alewijn, die mede 5 à 6 kinders heeft.’ Van haar tweede man, burgemeester Lieve Geelvinck, had zij geen kinderen. | |
[22 September]Bij ockasie dat Zijne Majesteit van Groot Brittannië op 22 September tot koning werd gekroond, hadden de Engelschen hier ter stede zich ook niet onbetuigd willen laten en er was door hen veel vreugde bedreven, principaal door de kasteleins van Engelsche logementen, zoo door 't illumineeren der huizen, als het afsteken van vuurwerken en het geven van ‘baals’. | |
[4 Oktober]Bicker Raye noemt het een ‘seltsaam geval’ en wij zijn het met hem eens dat zooiets niet alle dagen gebeurt, maar de ‘kaarel’ zal wel een aardige hupsche vent geweest zijn, ook al was hij eigenlijk een schelm. Vroeger was de man schout en secretaris van Heiloo geweest, maar hij was waarschijnlijk, toen hij zijn baantje kwijt was, aan lager wal geraakt en was naar Amsterdam getrokken, waar hij zich met een vrouwspersoon, ‘daar hij het mee hieuw’, aan allerlei dieverijtjes en schelmstukken had schuldig gemaakt. Toen het tweetal gesnapt werd, werden zij allebei binnenskamers op een flinke geeseling getrakteerd, waarna de vrouw in het Spinhuis werd gezet en de gewezen schout van Heiloo in het Rasphuis werd opgeborgen, waar het hem blijkbaar maar matigjes beviel. Wat er van die vrouwspersoon terecht is gekomen, vernemen wij niet. Zij zal haar tijd wel uitgezeten hebben. De man had er al gauw genoeg van, liet dat echter niet zoo blijken, maar wist door zijn schijnheilig gedrag het vertrouwen van zijn bewakers te winnen. Vandaar dat hij vrij op de plaats kon loopen en als schaftmeester ook toegang tot de keuken had, waar het hem om te doen was, want in die keuken was ook de derde dochter van den ‘vader’ van het Rasphuis. Met haar ‘familjaar’ kennis te krijgen was voor onzen gevangen don Juan een kleinigheid en toen zij eenmaal dol verliefd op hem was, wist | |
[pagina 260]
| |
hij haar over te halen hem te helpen te ontvluchten. Met 1400 gulden, die zij van haar vader gestolen had, gingen de twee gelieven er vandoor. De oude heer, de man was tachtig jaar, bedankte, uit desperatie, voor zijn ambt en zijn vrouw, die mede hoog bejaard was - de geschaakte juffrouw zal dus wel niet meer piepjong zijn geweest - was door de alteratie over het verlies van haar dochter en haar geld, doodziek geworden. Het drama had zich op 4 October afgespeeld. | |
[10 Oktober]Toen er op 10 October justitie werd gedaan, werd een kerel, die een hoerewaard vermoord had met acht messteken, waarvan er vijf doodelijk waren, onthoofd en zijn lichaam buiten op 't rad en de kop op een pen, tentoongesteld. Voor de vrouw, die haar man, waarmee ze zeer slecht leefde, ‘in haastighyt’ een steek met een mes had gegeven, waaraan deze twee dagen later stierf, hadden de rechters blijkbaar verzachtende omstandigheden in aanmerking genomen. Wel werd zij gewurgd, het recht moest zijn loop hebben, maar zij kreeg een kist en ging niet naar den overkant van 't IJ. | |
[12 Oktober]Op 12 October wordt ons het overlijden bericht van mejuffrouw Liesvelt, een considerabele rijke dame, dochter van den brouwer Liesvelt ‘in 't Roothart’. Wij herinneren ons 's mans naam wel. Haar broeder was nog al dikwijls ‘geattrapeert’ en tengevolge daarvan met den heer Hoofdofficier in contact geweest, en dat had hem geducht veel geld gekost. | |
[pagina 261]
| |
[31 Oktober]Heer Hoofdofficier, gerechtelijk, uit een logement in de Nes gelicht en met een slee naar het stadhuis overgebracht. Op een valsche assignatie op den naam van de heeren Clifford, Burgers en Meysenheim had hij getracht een som van vijf à zesduizend gulden te lichten, waarmede hij, wanneer hij het geld ware machtig geworden, met een danseres van de comedie, madame Montie ‘sijnde een Italiaans vrouwmens’, naar Italië wilde vertrekken. Daar kwam echter niets van. Reeds op den 31sten October werd Bartels gevonnist en voor zes jaar op een secreete plaats in het Rasphuis geconfineerd, waarna hij voor eeuwig uit de stad zou gebannen worden. Hij wist evenwel reeds het volgende jaar, op eersten Paaschdag, te ontsnappen.
Uit Nijmegen was bericht ontvangen, dat aldaar was overleden de Hoog Welgeb. Heer Abraham Arnout Rudolf Baron van Blommendaal, Heer van Assenraade en den Essenpas, ‘sijnde geweest een zeer hoogmoedig, oploopend en questieus mensch’. De man was steeds aan het procedeeren en daardoor had hij zich zoo goed als geruïneerd en was eindelijk genoodzaakt geweest van vele zijner vrienden geld te leenen, die nu groote schade hadden geleden, want er kwam van het geleende geld zoo goed als niets terecht. Wat wij nu eigenlijk met het overlijden van dien Gelderschen baron te maken hebben? Wel de man had, als zoovele andere leden van adellijke families, een rijke Amsterdamsche patriciërsdochter, mejuffrouw Scott, getrouwd en was daardoor aan de eerste families van de stad geparenteerd. | |
[15 November]Op den 15den November weet onze dagboekschrijver te vertellen, dat mejuffrouw Graafland, nog wel de dochter van den Hoog Edl. Groot Achtb. Heer Burgemeester Graafland, in stilte een reisje is gaan doen met den heer Beeltsnijder. Een heel schandaaltje natuurlijk, maar nadere bijzonderheden vernemen we niet. | |
[pagina 262]
| |
Ammerak (Damrak) ging, waardoor hij in een moment, onder Dam en Vischmarkt door, tot in de Ammerak dreef. Daar werd hij vrij spoedig opgevischt, maar de levensgeesten waren reeds geweken. Het was nog in dien goeden ouden tijd, toen er nog stroom in den Amstel was. Thans zou de man niet bang behoeven te zijn door dien stroom naar het Damrak meegesleurd te worden. |
|